Skip to content
This repository has been archived by the owner on Jun 1, 2021. It is now read-only.

Latest commit

 

History

History
1771 lines (1195 loc) · 56.8 KB

Bedrijfsmanagement.md

File metadata and controls

1771 lines (1195 loc) · 56.8 KB
title link
Bedrijfsmanagement
Afkorting Voluit
AKP Aankoopprijs
AW Aanschafwaarde
BW Boekwaarde
CK Constante Kosten
CR Current Ratio
DKK Dagen KlantenKrediet
DLK Dagen LeveranciersKrediet
DV Dagen Voorraad
DPM Duurzaam Productie Middel
EH Eenheid
ELD Economische Levensduur
FK Vaste kosten / Fixed Costs
GBR Gemiddelde Boekhoudkundige Rentabiliteit
GCK Gemiddelde constante kosten
GO Gemiddelde Opbrengsten
GS Grondstof
GTK Gemiddelde totale kosten
GVK Gemiddelde variabele kosten
HB Handboek ¯\_(ツ)_/¯
KP Kostprijs
MK Marginale kosten
MO Marginale Opbrengsten
NCW Netto Contante Waarde (NPV)
NPV Net Present Value
NWK Netto WerkKapitaal / netto bedrijfsresultaat
P Prijs
PM Productiemiddelen
QR Quick Ratio
RK Rotatie klanten
RL Rotatie leveranciers
RV Rotatie voorraad
RW Rest Waarde
TCK Totale Constante Kosten
TK Totale Kosten
TLD Technische Levensduur
TO Totale Opbrengsten
TVK Totale Variabele Kosten
TVT Terugverdientijd
TW Totale Winst
VK Variabele Kosten
VKP Verkoopprijs

Deel 1: Kosten- en opbrengstenberekening

Hoofdstuk 1: Kostenbegrippen

1.1 Het begrip kosten

1.2 De doeleinden van de kostenberekening

KOSTEN zijn de in geld uitgedrukte waarde van de opgeofferede productiemiddelen.

(aanwending van PM) KOSTENUITGAVE (uitgaande geldstroom)

TW = TO - TK

1.3 De standaarkostprijsberekening

STANDAARDKOSTPRIJS van een product is de som van de noodzakelijke (= niet vermijdbare) of toegestane kosten per EH product.

  • Standaarhoeveelheden PM (onderzoek of ervaring)
  • Standaardprijzen (VB.: de vermoedeleijke prijs van de grondstoffen)

Waarom?

  • kostenbeheersing (voor- en nacalculatie) -> doelmatig werken
  • budgetteren (verkoop- en productieplan (taakstellende begroting))
  • prijsbepaling (grensprijs, winstmarge, ...)

Hoofdstuk 2: Kostensoorten

Kosten zijn de in geld uitgedrukte waarde van opgeofferde productiemiddelen.

Kosten = Prijs x Hoeveelheid

Different costs for different purposes

Categorische indeling van de kosten:

  • Kosten van grond- en hulpstoffen
  • Kosten van arbeid
  • Kosten van duurzame productiemiddelen
  • Kosten van grond
  • Kosten van diensten en derden
  • Kosten van belastingen
  • Rentekosten

2.1 De kosten van grond- en hulpstoffen

Term Uitleg
Grondstoffen Worden verwerkt, d.w.Z. je vindt ze terug in het eindproduct. (VB.: katoen in een jeansbroek)
Hulpstoffen Zijn grondstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging van het eindproduct maar die geen deel uitmaken van het eindproduct. (VB.: Smeerolie voor een machine)
Afval De hoeveelheid grondstof die verloren gaat tijdens het productieproces
Bijproduct Afval dat aan een derde partij kan worden verkocht

Uitval ontstaat na het productieproces: de waarde van de, bij kwaliteitscontrole, afgekeurde producten. De kosten van zowel afval als uitval worden opgenomen in het bruto verbruik grondstoffen in de kostprijs.

Een producent van houten meubels hanteert de volgende gegevens:

  • Om een tafel uit eikenhout te produceren, onstaat 10% afval.
  • Het afval heeft geen waarde.
  • In een eindproduct zit 9 kilogram grondstof.
  • De grondstofprijs is €6 per kilogram.
  • Er worden 100 tafels geproduceerd.

Gevraagd:

  • a. Wat is het bruto verbruik grondstoffen?
  • b. Wat zijn de totale grondstofkosten?

A) Bruto Verbruik

Eindproduct         100%
- Afval              10%
                    ----
Aanwezig GS/product  90%         =    9kg.
Brutoverbruik       100/90 x 9kg =   10kg.

Voor 100 producten = 100 x 10kg  = 1000kg.

Grondstofkosten:
Voor 100 tafels:     1000kg x €6 = €6000

Het afval heeft in bovenstaand voorbeeld geen waarde, maar het kan zijn dat het afval aan een derde partij kan worden verkocht. Houtafval kan bijvoorbeeld weer dienen als openhaardhout. Dit wordt BIJPRODUCT genoemd.

In het vorige vb. van de houten tafels wordt het afval verkocht voor € 0,50 per kg.

Gevraagd: Wat zijn dan de grondstofkosten wanneer het bijproduct kan verkocht worden?

De grondstofkosten om 100 tafels te produceren bedragen 1.000kg * €6 = €6.000 Het afval (10% = 100kg) wordt verkocht voor 100kg * €0,50 = €50. Deze opbrengsten kunnen in mindering worden gebracht op de grondstofkosten, waarmee uiteindelijk de grondstofkosten voor 100 tafels komen te liggen op: €6.000 - €50 = €5950

Voorbeeld afval:

Berekenen bruto grondstoffen

           netto GS
bruto GS = ----------------
           100% - afval (%)

Berekenen prijs goedgekeurde producten

                uitval (%) * P uitval
P goedgekeurd = ---------------------
                100% - uitval (%)

2.2 De arbeidskosten

lonen (arbeiders) / wedden (bedienden) vermeerder met de sociale lasten.

Brutowedden
+ Werkgeversbijdrage R.S.Z.
- R.S.Z.-bijdrage werknemers
= Belastbaar inkomen
- Bedrijfsvoorheffing
- Bijzondere bijdrage Sociale Zekerheid
= Nettowedden

Voorzieningen ten behoeve van de werknemers:

  • opleiding
  • kantinekosten
  • reiskosten
  • diverse vergoedingen
  • ...

3 Belongingssystemen te onderscheiden

TIJDLOON -> bandwerk!

Bij tijdloon (vastloon) wordt alleen van de gewerkte uren uitgegaan.

STUKLOON / TARIEFLOON

Bij stukloon, ook wel tariefloon genoemd, wordt de belonging betaald per geleverde prestatie.

PREMIELOON

Boven op basisvergoeding kan de werknemer nog een extra vergoeding verdienen, als hij boven een bepaalde norm presteert.

2.3 De kosten van duurzame productiemiddelen

Duurzame productiemiddelen

Middelen waarvan doorgaans meerdere jaren gebruik wordt gemaakt voor het productieproces.

  • Machines
  • Computers
  • Transportmiddelen
  • Gebouwen

De kosten van een DPM worden per werkeenheid berekend en bestaan uit:

Kost Uitleg
Afschrijvingskosten Kosten van waardevermindering van het DPM
Vermogenskosten Rentekosten
Complementaire kosten Alle overige kosten van het DPM anders dan afschrijving en rente. Bijvoorbeeld onderhoud, energie, arbeid, ...

De levensduur van een DPm kan uitgedrukt worden in:

Technische levensduur (TLD)

Deze eindigt wanneer het DPM door technisch falen geen prestaties meer kan leveren.

Waardevermindering is het gevolg van het gebruik

Economische levensduur (ELD)

De periode waarin het DPM prestaties levert tegen de laagste gemiddelde kosten. (RENDABEL)

Waardevermindering is het gevolg van technologische vooruitgang


**!** ELD < TLD

ELD:

Bepaling jaarlijkse afschrijving:

  • Aanschafwaarde (AW) is het bedrag dat historisch is betaald voor het DPM. = AANKOOPPRIJS + BIJKOMENDE AANKOOPKOSTEN
  • Restwaarde (RW) of residuwaarde is de waarde van het DPM aan het einde van de levensduur (of een project)
  • Gebruiksduur (ELD/TLD)
    • algemene regels opgelegd door de administratie!!!
    • uitzonderingen: te bewijzen door de ondernemer

Fiscaal aanvaarde methoden:

  • Lineaire afschrijvingsmethode (Elk jaar evenveel)

De afschrijvingskosten kunnen als volgt worden berekend:

  • Bepaal de totale waardevermindering/afschrijvingskosten

    = Aanschafwaarde (AW) - Restwaarde (RW)
    
  • Bepaal de jaarlijkse afschrijvingskosten

      Aanschafwaarde (AW) - Restwaarde (RW)
    = -------------------------------------
           Economische Levensduur (ELD)
    
  • Bepaal het afschrijvingspercentage

      Jaarlijkse Afschrijvingskosten
    = ------------------------------------- * 100%
      Aanschafwaarde (AW) - Restwaarde (RW)
    

Er wordt een constante prestatie door het DPM geleverd.

Voorbeeld:

Een klein assurantiekantoor heeft drie computers met een totale aanschafwaarde van €2.400.
De economische levensduur van de computers is drie jaar (wettelijk bepaald).

De restwaarde na drie jaar is €300

Bepaalde jaarlijkse afschrijving en het afschrijvingspercentage.

BEREKENING:
-----------

Totale afschrijvingskosten = Aw - Rw                = €2400.00 - €300.00 = €2100.00
Jaarlijkse afhschrijvingskosten = (Aw - Rw) / Eld   = (€2400.00 - €300.00) / 3 jaar = €700.00
Afschrijvingspercentage = (Afschr / (Aw - Rw))
                        = € 700.00
                          -------- = 33,33%
                          €2100.00
100/aantal jaren = 33,333333333%
  • Degressieve afschrijgingsmethode

3 Regels

  • Het afschrijvingstarief wordt: Verdubbeld t.o.v. het tarief van een lineaire afschrijving Dit tarief wordt elk jaar toegepast op het bedrag dat nog dient afgeschreven te worden.
  • Standaard is het maximale tarief van 40% van de aanschaffingswaarde (Door de Belgische Wetgeving opgelegde maximale tarief).
  • Automatische overgang van degressief naar lineair als deze laatste methode een hoger bedrag heeft
Voorbeeld:

Een machine van €1000 dient op 4jaren afgeschreven te worden.
In geval van een lineaire afschrijving is het tarief 25% en automatische overgang van degressief naar lineair.
Restwaarde is €0.

Bepaal de jaarlijkse afschrijving

Beschrijving:
-------------
AT = Afschrijftarief     = 25% * 2
                         = 50% (Verdubbeling - Regel 2)

AK = Afschrijvingskosten = AW - RW
                         = €1000,00 - €0,00
                         = €1000,00

Lineair vanaf 25% = €1000,00 * 25% = €250,00
Maximum grens 40% = €1000,00 * 40% = €400,00

Jaar 1: AK * AT = €500,00; €500,00 > €400,00;
// DUS €400,00 afschrijven (€1000,00 - €400,00) = €600,00 (Boekwaarde = BW)

Jaar 2: BW * AT = €600,00 * 50% = €300,00
// DUS €300,00 afschrijven (€ 600,00 - €300,00) = €300,00 (BW)

Jaar 3: BW * AT = €300,00 * 50% = €150,00; €150,00 < €250,00
// DUS overschakelen naar linear en €250 Afschrijven (€300,00 - €250,00) = €50,00

Jaar 4: = €50,00
  • Afschrijving met een vast percentage van de BW
  • Afschrijving met meerdere afnemende percentages van het totaal af te schrijven bedrag

2.4 De kosten van de grond

4 soorten kosten van grond:

  1. Aan- en verkoop grond
  2. Pacht/huur
  3. Afschrijvingen !!
    • Grond niet afschrijven
    • Grond wel afschrijven bij:
      • **Grond minder waard bij: **
        • ontginning (mijnbouw, ijzer erts, ..)
        • landbouw
  4. Saneringskosten

2.6 De kosten van de belastingen

2 Groepen:

  • Kostprijsverhogende belastingen

    • Accijnzen (Alcohol, tabak, brandstof)
    • Onroerende voorheffing
    • Invoerrechten
    • Milieubelasting
    • Vergunningsrechten
    • BTW
  • Kostprijsneutrale belastingen

2.7 De rentekosten

Onderneming:

  • Werkmiddelen (Activa)
  • Financieringsmiddelen (Passiva)
    • Eigen Vermogen (Niet opeisbaar)
    • Vreemd Vermogen (Wel opeisbaar)
  • Activiteiten

Activa Passiva
Vorderingen op klanten + bezittingen Hoe heb ik al deze aanwendingen van vermogen/activa gefinancieerd?

- Inbreng van de eigenaar
- Investeringskrediet of andere leningen
- Schuld aan de leveranciers

Hoofdstuk 3: Constanten en variabele kosten

  • Contante kosten (CK) of vaste kosten/fixed costs (FK)
  • Variabele Kosten (VK)

3.1 De totale constante kosten

Constante (of vaste) kosten van een onderneming zijn de kosten die structureel karakter hebben en die binnen bepaalde grenzen niet reageren op veranderingen in de productieomvang/bedrijfsdrukte

Voorbeelden:

  • Huur
  • Afschrijvingen
  • Salarissen van personeel in vaste dienst
  • Onderhoudscontracten
  • Verzekeringspremies

3.2 De totale variabele kosten

Variabele kosten variëren als gevolg van veranderingen in de productieomvang

Bij toename van de productieomvang zullen de totale variabele kosten stijgen, bij afname van de productieomvang zullen de totale variabele kosten dalen.

Voorbeelden:

  • grondstoffen
  • arbeid (extra arbeid)
  • kosten van verpakking
  • transportkosten

Er kan verschil zijn in de mate waarop de totale variabele kosten reageren op de productieomvang: de variabiliteit van de kosten

  • Proportioneel (rechtevenredig) variabele kosten.

    Vb. Hoeveelheid grondstof (indien er geen hoeveelheidskorting is)

    Een extra eenheid produceren kost exact het dubbele van de voorgaande eenheid.

  • Progresief variabele kosten (Meer dan everedig toenemen door overwerk)

    Progressief variabele kosten variëren in verhouding sterker met de productieomvang, bijvoorbeeld bij een hoge bezettingsgraad zullen de kosten van arbeid sterker stijgen door extra betaling van overwerk

  • Degressief variabele kosten (Minder dan verdubbelen)

    Degressief variabele kosten variëren in verhouding minder sterk met de productieomvang, bijvoorbeeld bij hoeveelheidkortingen bij inkoop en schaalvoordelen.

  • Trapsgewijs variabele kosten (Transport, bestelwagen per X tijd)

    Dit staat niet in het handboek maar is wel te kennen!

    Bijvoorbeeld: een vrachtwagen laten rijden kost 1 500 euro, een aanhanger aan deze vrachtwagen kost 1 000 euro extra. Een tweede aanhanger kost nog eens 1 000 euro extra enz. tot er geen extra aanhangwagens meer kunnen aangehangen worden en er een nieuwe vrachtwagen dient te rijden.

3.3 De totale kosten

= totale vaste kosten + totale variabele kosten

Voorbeeld:

Bedrijfsdrukte (* EH) TCK (* mln EUR) TVK (* mln EUR) TK (* mln EURO) = TCK + TVK
0 1 0,0 1
1000 1 1,7 2,7
2000 1 3,0 4,0
3000 1 4,0 5,0
4000 1 5,0 6,0
5000 1 6,4 7,4
6000 1 9,0 10,0

3.4 De gemiddelde en marginale kosten

  • Gemiddelde constante kosten = GCK

      TCK
    = ---
       Q
    
  • Gemiddelde variabele kosten = GVK

      TVK
    = ---
       Q
    
  • Gemiddelde totale kosten = GTK

      (GCK + GVK) of (TK)
    = -------------------
            Q
    
  • Marginale kosten = MK

    = De extrakosten die ontstaan door de productie met 1 EH uit te breiden

       ΔTK    ΔTVK
    = ---- of ----
       ΔQ       ΔQ
    

3.4.1 Oefening

Grafische uitwerking van de tabel:

Afbeelding Conclusies
  • De GCK dalen voortdurend.
  • GVK dalen eerst om voorbij een zeker punt te gaan stijgen. Dit houdt verband met het degressieve en progressieve verloop van de TVK.
  • -> Als de extra kost van een extra eenheid kleiner is dan het gemiddelde zal het gemiddelde afnemen.
  • -> Als de extra kost van een extra eenheid groter is dan het gemiddelde zal het gemiddelde toenemen. OPTIMALE BEZETTING: productieomvang waarbij GVK het laagste is.
  • GTK dalen eerst om voorbij een zeker punt te gaan stijgen. Dit houdt verband met het degressieve en progressieve verloop van de TVK. De afstand tussen GVK en GTK neemt af -> dit komt omdat de GCK steeds dalen en GTK = GCK + GVK In het minimum van GTK spreekt men van het TECHNISCH OPTIMALE PUNT of het punt waarbij de productieomvang vanuit kostenoogpunt het gunstigste is.
  • MK/EH: dalen eerst om voorbij een bepaald punt toe te nemen. MK/EH stijgt sneller dan GVK en GTK. Het minimum van MK/EH ligt dus voor het minimum van GVK en GTK.
  • MK/EH snijden GVK en GTK in het minimum. Dit is logisch aangezien de GVK en GTK blijven dalen zolang de extra kost per EH lager is dan GVK en GTK.

3.4.2 Oefening

Volgende grafiek stelt de situatie voor van een onderneming die werkt onder volkomen concurrentievoorwaarden en streeft naar winstmaximalisatie.

Key Value
MK Marginale Kosten
GTK Gemiddelde Totale Kosten
GVK Gemiddelde variabele kosten
GO Gemiddelde Opbrengsten
MO Marginale Opbrengsten
P Prijs

Hoeveel bedraagt de afzet bij een prijs van 20 EUR?

Q = 90

Snijpunt met MK

Hoeveel bedraagt de break-even afzet bij een prijs van 20 EUR?

Q = 53

Snijpunt met GTK

Welke productieomvang is vanuit kostenoogpunt gezien het gunstigst?

Q = 80

Snijpunt van MK en GTK

3.5 De semivariabele kosten (= gemengde kosten)

Dit zijn kosten die voor een deel vaste kosten zijn en voor een deel variabel zijn.

Voorbeelden:

  • Telefoonkosten: vast recht (abonnementsgeld) en tevens een tarief per gesprekseenheid
  • Arbeidskosten van wie het loon berekend wordt volgens een premiestelsel, waarbij een vaste vergoeding geldt en een premie die afhankelijk is van dep prestaties.

3.6 Constante en variabele kosten en standaardkostprijs

KP / EH -> afhankelijk van de gerealiseerde productie

Normale Bezetting: de mate waarin de rationele capaciteit in de loop van de jaren zal worden benut. De normale bezetting wordt verstaan de gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht, gebaseerd op de geschatte afzet in die jaren.

Rationele Capaciteit = werkelijke capaciteit - irrationele capaciteit

                     TCK (bij normale bezetting) + TVK (bij normale bzetting)
Standaardkostprijs = --------------------------------------------------------
                                        Normale Bezetting

Normale bezetting < Rationele Capaciteit = rationele overcapaciteit

Oorzaken:

  • Technische onvermijdelijke overcapaciteit wegens:
    • Seizoensschommelingen
    • Ondeelbaarheid van productiemiddellen (batch)
  • Economscihe noodzakelijke onvermijdbare reserve-overcapaciteit

Hoofdstuk 4: Directe en Indirecte kosten

4.1 Het begrip directe en indirecte kosten

  • Directe kosten zijn de kosten die toegeschreven kunnen worden aan het maken van een specifiek product, zoals grondstofkosten en directe arbeidskosten.
  • Indirecte kosten ook wel overheadkosten genoemd, zijn kosten die gemaakt worden ten behoeve van de totale productie (niet per product aanwijsbaar), zoals kosten van management, administratie, ICT-beheer en dergelijke.
  DIRECTE KOSTEN INDIRECTE KOSTEN
variabele kosten grondstofkosten kosten van de indirecte materialen
vaste kosten kosten van machines die uitsluitend voor 1 product worden gebruikt salaris administratief personeel

VOORBEELDEN

  • Directe lonen, wanneer de arbeidstijd per product bekend is Variabele directe kosten
  • Lonen van arbeiders, wanneer de tijdsbesteding per product niet gemeten wordt Variabele indirecte kosten
  • Specifieke beheerkosten Vaste directe kosten
  • Afschrijving (over een vastgestelde levensduur) van een machine waarop 1 type product gemaakt wordt Vaste directe kosten
  • Salaris algemene leiding Vaste indirecte kosten

4.2 Verbijzonderingmethoden

INTEGRALE KP -> toerekenen INDIRECTE KOSTEN

5 verschillende verrekeningsmethoden:

  • Delingscalculatie
  • Equivalentiecijfer
  • Toeslagcalculatie
  • Kostenplaatsenmethode (enkel theorie, geen oefeningen)
  • ABC (Activity-base costing) (enkel theorie, geen oefeningen)

4.2.1 Delingscalculatie

Totale kosten
---------------------- = KP/EH
Totale productieomvang

Conjunctuurversterkend:

TCK (bij normale bezetting) + TVK (bij normale bezetting)
---------------------------------------------------------
                    Normale Bezetting

4.2.2 Equivalentiecijfermethode

Product Normale productie / maand Proportioneel directe standaardkosten / EH (*EUR) Verhouding indirecte kosten / EH
A 5000 0,75 1
B 3000 1,00 3
C 2000 0,50 4

Totale indirecte kosten / maand = €16.500,00

Gevraagd: Standaardkostprijs per EH van A, B en C

5000 EH A zijn equivalent aan               =  5000 EH A
3000 EH B zijn equivalent aan               =  9000 EH A
2000 EH C zijn equivalent aan               =  8000 EH A
--------------------------------------------------------
Totale normale productie is equivalent aan    22000 EH A



De toerekening van de indirecte kosten is als volgt:

                                   16500 EUR
Per EH A zijn de indirecte kosten  ----------  = 0,75 EUR
                                   22000 EH A

Per EH B zijn de indirecte kosten 3 * 0,75 EUR = 2,25 EUR
Per EH B zijn de indirecte kosten 4 * 0,75 EUR = 3,00 EUR


De directe kosten zijn proportioneel variabel, de KP is te berekenen als:

KP/EH A = 0,75 EUR + 0,75 EUR = 1,50 EUR
KP/EH B = 2,25 EUR + 1,00 EUR = 3,25 EUR
KP/EH C = 3,00 EUR + 0,50 EUR = 3,50 EUR

4.2.3 Opslagmethoden

De indirecte kosten worden uitgedrukt als percentage van de directe kosten (grondstofkosten, arbeidskosten of totale directe kosten).

  • Enkelvoudige opslagmethode:

    Bij deze methode, ook wel primitieve opslagmethode genoemd, worden de indirecte kosten verbijzonderd (toegedeeld) door middel van één opslagpercentage.

  • Verfijnde opslagmethode:

    Bij de verfijnde opslagmethode worden de indirecte kosten verder verbijzonderd (toegedeeld) naar de oorzaak die tot de kosten heeft geleid. (meerdere opslagpercentages)

Voorbeeld enkelvoudige opslagmethodiek

Van een frituur zijn de volgende gegevens bekend:

  • In een jaar zijn 20.000 kroketten, 10.000 frikadellen en 50.000 porties frietjes verkocht.
  • Een kroket wordt ingekocht voor €0,20 en een frikadel voor € 0,30.
  • De aardappelkosten voor een portie friet zijn €0,25.
  • De huur van de frituur bedraagt €6.000 per jaar en de frituur- en overige kosten zijn samen €5.700.

Het enkelvoudige opslagpercentage wordt berekend over de directe grondstofkosten.

Wat wordt het opslagpercentage indirecte kosten?

Grondstofverbruik per jaar

    Friet             50.000 * €0.25 = €12.500,00
    Kroketten         20.000 * €0.20 = € 4.000,00 +
    Frikadellen       10.000 * €0.30 = € 3.000,00 +
    -----------------------------------------------
    Totaal                             €19.500,00   = directe kosten

Indirecte kosten:

    Huur van frituur € 6.000,00
    Overige kosten   € 5.700,00 +
    -----------------------------
                     €11.700,00

Opslagpercentage voor indirecte kosten op de directe grondstofkosten:

    Indirecte Kosten   €11.700,00
    ---------------- = ---------- * 100% = 60%
    Directe Kosten     €19.500,00

Wat wordt nu de kostprijs van een portie patat, een kroket en een frikadel?

Een portie frietjes kost dan:

  Directe kosten                             €0,25
  Opslag indirecte kosten; 60% * €0,25 =     €0,15 +
  --------------------------------------------------
  Kostprijs van 1 portie frietjes =          €0,40


Een portie kroketten kost dan:

  Directe kosten                             €0,20
  Opslag indirecte kosten; 60% * €0,20 =     €0,12 +
  --------------------------------------------------
  Kostprijs van 1 portie kroketten =         €0,32

Een portie frikadellen kost dan:

  Directe kosten                             €0,30
  Opslag indirecte kosten; 60% * €0,30 =     €0,18 +
  --------------------------------------------------
  Kostprijs van 1 portie frikadellen =       €0,48

Voorbeeld verfijnde opslagmethodiek

Van loodgietersbedrijf Caluwé zijn de volgende gegevens bekend:

  • Direct materiaalverbruik € 400.000.
  • Directe loonkosten € 600.000.
  • Indirect kosten € 200.000.

De indirecte kosten zijn als volgt te verdelen:

  • €100.000,00 hangt samen met het directe materiaalverbruik.
  • € 60.000,00 hangt samen met de directe loonkosten.
  • € 40.000,00 zijn overige indirecte kosten.

Wat zijn de opslagpercentages?

Opslagpercentages:

    Opslagpercentage op materiaalverbruik:
    €100.000,00 / €400.000,00 * 100% = 25%

    Opslagpercentage op loonkosten:
    €60.000,00 / €600.000,00 * 100% = 10%

    Opslagpercentage op totale directe kosten:
    €40.000,00 / €1.000.000,00 * 100% = 4%

Wat wordt de kostprijs van een klus met €400,00 materiaal kosten en €200,00 aan loonkosten?

Kostprijs van een klus:

    Materiaal                                     €400,00
    Loon                                          €200,00 +
    -------------------------------------------------------
    Totaal directe kosten                         €600,00

    Opslag materiaal =            25% * €400,00 = €100,00
    Opslag loon =                 10% * €200,00 = € 20,00 +
    Opslag totale directe kosten = 4% * €600,00 = € 24,00 +
    -------------------------------------------------------
    Totale indirecte kosten =                     €144,00

Kostprijs van de klus:

Totale directe kosten + totale indirecte kosten:
              €600,00 + €144,00
            + -----------------
            = €744,00

4.2.4 Kostenplaatsen- of productiecentramethode

Kostendragers (producten die de onderneming produceert)

Toedeling indirecte kosten op basis van kostenplaatsen of productiecentra.

Een kostenplaats of productiecentrum is een verzameling van alle indirecte kosten die met de uitoefening van een bepaalde functie in de onderneming samenhangen.

3 Soorten kostenplaatsen:

  • Hulpkostenplaatsen
  • Zelfstandige kostenplaatsen
  • Laatste of hoofdkostenplaatsen

Toedeling indirecte kosten op basis van kostenplaatsen of productiecentra.

  • Stap 1:

    Verdeling van alle indirecte kosten aan kostenplaatsen. Smanestelling van alle indirecte kosten per kostenplaats.

  • Stap 2:

    Doorbelasting van de indirecte kosten toegerekend aan de hulpkostenplaatsen en zelfstandige kostenplaatsen aan de hoofdkostenplaatsen.

    • Hulpkostenplaatsen
    • Zelfstandige kostenplaatsen
    • Laatste of hoofdkostenplaatsen
  • Stap 3:

    Doorbelasting kosten HOOFDKOSTENPLAATSEN -> KOSTENDRAGERS

4.2.5 Activity-based costing

Bij activity based costing wordt per product gekeken of er een oorzakelijk verband bestaat met de activiteiten in de waardeketen van de onderneming die nodig zijn voor de fabricage en verkoop.

Men gaat op zoek naar de zogenaamde 'cost drivers' van een product.

Welke activiteiten zijn nodig voor de fabricage en verkoop van een bepaald product?

Hoofdstuk 5: Standaardkostprijs en kostenbeheersing

Management accounting houdt zich bezig met het verschaffen van informatie die intern gericht is. Deze informatie is noodzakelijk om als organisatie de juiste beleidsbeslissingen te kunnen nemen.

Om dit te bereiken dienen de kosten beheerst te worden om vervolgens via de opbrengsten winst te genereren.

Om de winst zo hoog mogelijk te krijgen, dienen de bedrijfsactiviteiten vervolgens zo goed mogelijk te verlopen.

5.1 Functies bedrijfsbudget

Een budget is een financiële vertaling van de plannen van een onderneming om TARGETS te halen. -> MEERJARENPLAN

Het budget heeft ook een taakstellend karakter en geeft MACHTIGING aan de bevoegde bepaalde uitgaven te doen.

Het proces van het opstellen en bewaken van budgetten wordt budgetteren genoemd en is essentieel voor de activiteiten ‘planning en control’.

  • Planning. Het stellen van budgetten levert automatisch een planningstructuur op.
  • Coördinatie en communicatie. Deze zorgen ervoor dat er een overlapping tot stand komt tussen de planningsactiviteiten.
  • Taakstelling en autorisatie. Een budgetverantwoordelijkheid en -bevoegdheid (autorisatie) wordt toebedeeld aan een persoon in de onderneming om uitvoer te geven aan activiteiten.
  • Motivatie. Een budget kan motiverend werken door de verantwoordelijkheden over budgetten op een lager niveau door te trekken.
  • Evaluatie. Het budget dient als een evaluatiemiddel om achteraf na te gaan hoe de planning van de activiteiten verlopen is. (VERSCHILLENANALYSE)
  • VERSCHILLENANALYSE: verschillen kunnen zowel het gevolg zijn van prijswijzigingen en van efficiëntieverschillen

5.2 Diverse stappen bij het budgetteren

  1. ramen van de verkopen (GERAAMDE OMZET) van het volgende jaar obv heel wat interne en externe informatie.
  2. Geraamde omzet volgend BJ en geraamde productie -> nood aan VASTE ACTIVA (vervangingsinvesteringen en uitbereidingsinvesteringen)
  3. obv geraamde omzet -> nodige AANKOPEN (grondstoffen of handelsgoederen) rekeninghoudend met de VOORRAAD alsook de niet grondstofkosten/handelsgoederen
  4. obv het verkoopbudget -> INKOMSTENSTROOM over het jaar -> bepalen tekorten aan liquides en opvangen van deze tekorten
  5. Samenbundelen alle deelbudgetten tot een MASTERBUDGET -> KOSTEN en OPBRENGSTEN komend jaar
  6. JAARREKENING

5.3 Systemen van kostenbudgettering

  • Vaste budgettering
  • Variabele budgettering
  • Gemengde budgettering
  • Flexibele budgettering

Hangt samen met de kostensoorten

Hoofdstuk 6: Direct costing en het verkoop- en productieplan

6.1 Standaardkostprijs en verkoopplan

DOEL kostenberekening: VERKOOPPLAN -> PRODUCTIEPLAN

  • Standaard-KP -> MINIMUM VKP

    • seizoensinvloedne -> TIJDELIJK: VKP < standaard-KP
    • standaard-KP -> afzetten normale hoeveelheid
    • opslag taakstellingsrisico -> algemeen BUDGETRISICO
  • Standaard-KP -> MAXIMUM VKP (monopolie)

6.2 Direct costing

Alleen de variabele kosten worden toegerekend aan de productie. De constante kosten worden rechtstreeks ten laste gelegd van de resultatenrekening.

CALCULATIESCHEMA

  omzet product A                  omzet product B
- variabele kosten product A     - variabele kosten product B
  --------------------------       --------------------------
= brutoresultaat product A    +  = brutoresultaat product B

                  - totale constante kosten
                    -----------------------
                  = nettoresultaat

6.3 De breakevenanalyse

Bedrijven willen vaak weten welke afzet gehaald moet worden om uit de kosten te komen.

De afzet waarbij dat het geval is noemen we de Break-evenafzet

Break evenafzet is de minimumafzet waarbij de totale kosten en inkomsten aan elkaar gelijk zijn.

TO = TK

De onderneming draait geen verlies, maar ook (nog) geen winst.

Voor het berekenen van de break-evenafzet wordt gebruik gemaakt van de dekkingsbijdrage (ofwel contributiemarge genoemd) voor de dekking van de constante kosten.

Dekkingsbijdrage = Verkoopprijs - Variabele kosten

De break-evenanalyse gaat dan ook uit van Direct Costing!

Enkele assumpties:

  • Er is sprake van homogene productie (8.3.1)
  • Er wordt uitgegaan van proportioneel variabele kosten (8.3.2)
  • Er wordt uitgegaan van gelijkblijvende TCK (8.3.3)
  • Er wordt uitgegaan van een gelijkblijvende prijs per EH (8.3.4)
BEREKENING

Totale Opbrengsten          = Totale Kosten
                   (p * Q)  = (v * Q) + TCK
         (p * Q) - (v * Q)  = TCK
                  Q(p - v)  = TCK
                        Q   = TCK / (p - v)

                           Constante kosten
Break-evenafzet =   -------------------------------
                    Verkoopprijs - Variabele Kosten

6.3.1 Oefening

De onderneming "Jannemans Surfboards" produceert en verkoopt één type surfboard.

Gegeven:
--------
De verkoopprijs (p) is             €    625,00
De constante kosten (TCK) bedragen €450.000,00
De variabele kosten (v) zijn       €    250,00 per board

Dus:
p   = €    625,00
TCK = €450.000,00
v   = €    250,00

Gevraagd:
---------
Bepaal de breakevenafzet (geen winst, geen verlies)

Antwoord:
---------
Break-evenafzet = TCK / (p - v)
                = €450.000,00 / (€625,00 - €250,00)
                = 1200 eenheden (boards)

6.4 Uitbesteding

Uitbesteding is het als producent door derden laten maken van bepaalde producten of onderdelen die men voor de productie of verkoop nodig heeft.

Soorten uitbesteding:

  • Specialisatie uitbesteding
  • Capaciteitsuitbesteding

De constante kosten van het eigen bedrijf spelen voor de te nemen beslissing geen rol omdat deze kosten zowel bij niet als bij wel uitbesteding op het bedrijf drukken.

6.5 Comerciële economie; Marktonderzoek

Verkooppolitiek -> PRIJS + PLAATS + PROMOTIE + PRODUCT (+ PEOPLE)

Hoofdstuk 7: Investeringsvraagstukken

7.1 Investeringen

7.1.1 Wat is investeren?

Investeren is het uitgeven van geld om duurzame (en vlottende) activa aan te kopen.

7.1.2 Soorten investeringen en investeringsbehoeften

Redenen om te investeren:

  • Vervangingsinvesteringen
  • Uitbreidingsinvesteringen
  • Automatiseringsinvesteringen
  • Duurzame investeringen
  • R & D

Bij investeringsselectie gaat het om de vragen:

  • Hoe bepalen we of een investering rendabel zal zijn?
  • Welke investering past binnen de bedrijfsstrategie?

7.2 De optimale vestigingsplaats

Uitbreidingsinvesteringen -> optimale vestigingsplaats?

Totale productiekosten: laagst!

7.3 De optimale bedrijfsgrootte of -capaciteit

capaciteitsverandering

-> NIET-EVENREDIGE verandering van de totale kosten

Grootte-degressie?

Tot een bepaald punt zal de extra kost minder dan evenredig stijgen waarna de kost meer dan evenredig zal toenemen.

-> Uiteraard moet er een afzetmarkt zijn voor deze productiehoeveelheid!!

7.4 De optimale gebruiksduur = ELD

Economische Levensduur (ELD)

7.5 Rendement van de investeringen: selectiecriteria

Rangorde van aanvaardbare investeringsprojecten

Verschillende methoden voor investeringsselectie:

  • Terugverdientijd (Pay back period (PBP))
  • Gemiddelde rendabiliteit (Return on investment (ROI))
  • NCW (netto contante waarde) (Net present value (NPV))

Cashflow

Een investeringsproject is het geheel van investeringen in bij elkaar behorende duurzame en vlottende activa, gekenmerkt door:

Cashflow = netto ontvangsten (ontvangsten - uitgaven = netto ontvangsten)

Waarin investeren?

  • Vaste activa

    Gebouwen, machines, transportmiddelen, gereedschappen, inventaris, ICT en immateriële activa (goodwill, octrooien, concessies).

  • Werkkapitaal

    Voorraden grondstoffen, halfabricaten, debiteuren, crediteuren, kortlopende schulden.

  • Aanloopkosten

    Verbouwingen, transportkosten, installatiekosten, training & opleiding, ...

In vereenvoudigde vorm zit dit proces er zo uit:

  • Inventariseer, analyseer en selecteer de investeringsprojecten die het beste aansluiten bij de bedrijfsstrategie.
  • Stel de huidige en toekomstige cashflows van de beoogde investeringsprojecten vast en beoordeel de haalbaarheid en rentabiliteit van elk project.
  • Breng de risico's die de uitvoering van de projecten met zich meebrengt in kaart door de kans en het effect te meten.
  • Selecteer het investeringsproject(en) met de hoogste verwachte bijdrage aan de ondernemingsdoelstellingen en de (relatief) laagste risico's.
  • Evalueer de lopende en beëindigde projecten regelmatig.

Berekening Cashflow

  Omzet
- Kosten                             (waaronder afschrijvingen)
-----------------------------------
= Winst voor aftrek belasting
- Belasting
-----------------------------------
= Winst na aftrek belasting
+ Afschrijvingen                     (kosten, geen uitgaven!)
- Investeringen
+ Desinvesteringen (verkopen DPM)
+ Mutatie netto werkkapitaal
------------------------------------
= Cashflow

Bepaling cashflows

  • Bij aanvang project:

    Cashflow initieel = - investeringen

  • Gedurende looptijd project:

    Cashflow operationeel = periodewinst + afschrijvingen

  • In het laatste jaar project:

    Cashflow finaal = periodewinst + afschrijvingen + desinvesteringen

Tijdsvoorkeur

Tijdvoorkeur of tijdswaarde van cashflows stelt dat toekomstige bedragen een lagere tijdswaarde hebben dan huidige bedragen.

  • €1.000 nu is meer waard dan €1.000 over 5 jaar!

Huidige bedragen kunnen we immers tegen een geldende rentevoet beleggen, zodat deze in de toekomst meer waard zijn.

Samengestelde intrest

Eindwaarde

  • Wat is een kapitaal tegen rente uitgezet ná afloop waard?

    Van één bedrag: E = K * (1 + i)^n

Contante waarde

  • Wat is een toekomstig kapitaal tegen rente uitgezet op dit moment waard?

    Van één bedrag: CW = K / (1 + i)^n

Eindwaarde

Contante waarde

Cashflow komt vrij aan het eind van het jaar

7.5.1 De terugverdientijdmethode (Pay-back periode)

Periode waarin het initiële investeringsbedrag volledig is terugontvangen uit de operationele cashflows.

We kunnen van een tweetal situaties uitgaan:

  1. Cashflows worden ontvangen aan het einde van het jaar.
  2. Cashflows worden gelijkmatig gedurende het jaar ontvangen.
  • Voordelen

    • Eenvoudige en simpel toe te passen methode.
    • Biedt snel inzicht bij de beoordeling van grote aantallen investeringsprojecten.
    • Vanwege de kortetermijnhorizon wordt beter rekening gehouden met onzekerheden.
  • Nadelen

    • Houdt geen rekening met de omvang van de cashflows na de terugverdientijd.
    • Er wordt geen uitspraak gedaan over de rentabiliteit van het totale investeringsproject.

Voorbeeld terugverdientijd

Een project kent een investering (op t = 0) van €250.000,00

Afschrijving is lineair in vijf jaar. Restwaarde €50.000,00

Het verloop van de (extra operationele) cashflow in de komende vijf jaar wordt als volgt ingeschat:

Jaar 1      € 20.000,00
Jaar 2      € 50.000,00
Jaar 3      €100.000,00
Jaar 4      €160.000,00
Jaar 5      € 50.000,00

Uitwerking terugverdientijd

            |  Cashflow   | Cumulatief  |
----------------------------------------
Jaar 1      | € 20.000,00 | € 20.000,00 |
Jaar 2      | € 50.000,00 | € 70.000,00 |
Jaar 3      | €100.000,00 | €170.000,00 |
Jaar 4      | €160.000,00 | €330.000,00 |
Jaar 5      | € 50.000,00 | €380.000,00 |
  • Indien de cashflows aan het eind van het jaar worden verkregen is de TVT van de €250.000,00 daarom 4 jaar.
  • Indien de cashflows gelijkmatig gedurende het jaar worden verkregen is de TVT van de €250.000,00 daarom 3,5 jaar namelijk: 3 jaar + (80.000,00 / 160.000,00) x 1 jaar

7.5.2 De gemiddelde rendementsmethode (GBR) (return on investment)

  • De gemidelde jaarlijkste winst wordt gerelateerd aan het gemiddeld in het project geïnvesteerde vermogen.
  • e jaarlijkste winst wordt berekend door de gegeven cashflows te corrigeren voor de afschrijvingen en de gegeven restwaarde.
      Gemiddelde winst
GBR = ---------------------- * 100%
      Gemiddelde investering
  • Voordelen:

    • Houdt rekening met alle nettowinsten.
    • Geeft een helder beeld over de rentabiliteit van een investeringsproject.
    • Is eenvoudig toe te passen.
  • Nadelen:

    • Houdt geen rekening met de tijdvoorkeur van geld en de volgorde waarin de nettowinsten worden ontvangen.

Voorbeeld GBR

Een project kent een investering (op t = 0) van € 250.000.

Afschrijving is lineair in vijf jaar. Restwaarde € 50.000.

Op t = 0 tevens een investering in werkkapitaal € 75.000. Deze vallen vrij aan het einde van het vijfde jaar.

Het verloop van de (extra operationele) cashflow in de komende vijf jaar wordt als volgt ingeschat:

Jaar 1      € 20.000,00
Jaar 2      € 50.000,00
Jaar 3      €100.000,00
Jaar 4      €160.000,00
Jaar 5      € 50.000,00

De discontovoet is 10% op jaarbasis.

Uitwerking GBR

           Gemiddelde winst

Cumulatieve cashflow jaar 5     €380.000,00
- totale afschrijving           €200.000,00
-------------------------------------------
Totale nettowinst               €180.000,00 / 5 jaar
Gemiddelde winst                € 36.000,00


l0 is de begininvestering van €250.000,00 + €75.000,00 (Werkkapitaal) = €325.000,00
RW5 = restwaarde €50.000,00 + €75.000,00 = €125.000,00
  • Gemiddelde investering: (l0 + RW5) / 2 = (€325.000,00 + €125.000,00) / 2 = €225.000,00
  • GBR = €36.000,00 / €225.000,00 x 100% = 16,0%

Conclusie: De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit is goed; deze ligt duidelijk boven de discontovoet van 10%. Het project is financieel gezien aantrekkelijk.

7.5.3 De methode voor de netto contante waarde (= net present value)

  • Berekent de contante waarde van:

    Alle verwachte cashflows - oorspronkelijke investeringsbedraf (CF0)

Als rentevoet voor het disconteren van de cashflows wordt de vermogenskostenvoet van de onderneming gebruikt.

De vermogenskostenvoet is de rente waartegen de ondernming extra vreemd vermogen kan aantrekken.

  • Wanneer de NCW > 0 is hetp roject financieel gezien aanvaardbaar

  • Voordelen:

    • De netto-contante-waardemethode houdt rekening met alle cashflows gedurende het investeringsproject.
    • De methode houdt rekening met tijdvoorkeur van geld door het contant maken van de cashflows.
  • Nadelen:

    • Deze methode meet niet de werkelijke rentabiliteit van een investeringsproject maar toetst of het project minimaal voldoet aan de vooraf vastgestelde discontovoet.

Voorbeeld NCW

Een project kent een investering (op t = 0) van € 250.000.

Afschrijving is lineair in vijf jaar. Restwaarde € 50.000.

Op t = 0 tevens een investering in werkkapitaal € 75.000. Deze vallen vrij aan het einde van het vijfde jaar.

Het verloop van de (extra operationele) cashflow in de komende vijf jaar wordt als volgt ingeschat:

Jaar 1      € 20.000,00
Jaar 2      € 50.000,00
Jaar 3      €100.000,00
Jaar 4      €160.000,00
Jaar 5      € 50.000,00

De discontovoet is 10% op jaarbasis.

Uitwerking NCW

Berekening van NCW bij een discontovoet van 10%

          Cashflow                    Contante waarde
-----------------------------------------------------
Jaar 1    €  20.000,00 / (1,10)^1     €  18.181,82
Jaar 2    €  50.000,00 / (1.10)^2     €  41.322,31
Jaar 3    € 100.000,00 / (1.10)^3     €  75.131,48
Jaar 4    € 160.000,00 / (1.10)^4     € 109.282,15
Jaar 5    € 175.000,00 / (1.10)^5     € 108.661,23


P.S.: €175.000,00 = €50.000,00 + €50.000,00 + €75.000,00
-> In jaar 5 komt de RW van €50.000,00 en de investering in werkkapitaal er bij!

                      Subtotaal: €352.578,99
- totale investering tijdstip 0: €325.000,00
--------------------------------------------
                               = € 27.578,99

Conclusie: De NCW > 0; Het project is financieel aanvaardbaar

Beoordeling investeringsprojecten

Verschillende scenario's (realistisch, optimistisch en pessimistisch)

  • Passendheid: sluit de investering voldoende aan bij de ondernemingsstrategie en de ondernemingsdoelen?
  • Haalbaar: is de investering haalbaar vanuit verschillende invalshoeken zoals financierbaarheid en organisatorische, economische, technische, sociale, juridische en duurzaamheidaspecten?
  • Acceptabel: hoe groot zijn de risico's voor de onderneming als de investering niet het gewenste rendement gaat opbrengen?

RISICO'S -> Vermijden - overdragen / Verzekeren - beheersen

Deel 2: Financiering

Hoofdstuk 8: Analyse van de financiele structuur van de onderneming

8.1 Algemeen

8.1.1 Wie moet de jaarrekening publiceren?

  1. Natuurlijke personen (die koopman zijn) *
  2. Venootschappen
  • Naamloze vennootschap (NV)
  • Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA)
  • Vennootschap onder firma (VOF) *
  • Gewone commanditaire vennootschap (Com. V) *
  • Commanditaire vennootschop op aandelen (Com. VA)
  • Coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (CVBA)
  • Coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA)
  • Economisch samenwerkingsverband

* enkel als ze meer dan 500.000 EUR omzet hebben op jaarbasis

8.1.2 Wie zijn de potentiele bestemmelingen?

8.1.3 Aan de informatie te stellen eisen

  1. Relevantie: te veel of te weinig informatie
  2. Vergelijkbaarheid
  3. Periodiciteit
  4. Objectiviteit/waarheidsgetrouw beeld
  5. Duidelijkheid
  6. Volledigheid

8.2 Beoordelingstechnieken

8.2.1 Begrippen van het dubbel boekhouden

De Balans

Gouden financieringsregel (balans)

De duurzame activa en de constante kern van de vlottende activa (‘ijzeren’ voorraad en kerndebiteuren) worden bij voorkeur gefinancierd met permanent vermogen of lang vreemd vermogen.

  • Financiering afgestemd op levensduur van duurzame activa.
  • Kosten van lang vreemd vermogen zijn lager dan van kort vreemd vermogen.

De vlottende activa worden bij voorkeur gefinancierd met kort vreemd vermogen.

  • Flexibele financiering afgestemd op wisselende omvang van de vlottende activa
  • Kosten kort vreemd vermogen is weliswaar hoger dan lang vreemd vermogen, maar er wordt alleen gebruik gemaakt wanneer het nodig is.

De Resultatenrekening

RESULTAAT = TO - TK

8.2.2 Cashflowtabel

8.2.3 Ratio-analyse

Liquiditeit

Het vermogen om op korte termijn aan verplichtingen (schulden) te kunnen voldoen.

Current ratio / algemene liquiditeitsratio

     vlottende activa (VlA)
CR = --------------------------
     kort vreemd vermogen (KVV)
     
VlA = voorraden
    + vorderingen op < 1 jaar
    + liquide middelen
    
KVV = financiele schulden
    + handelsschulden

Norm current ratio >= 1

Quick ratio / 'Acid test'

     vlottende activa (VlA) - voorraden
QR = ------------------------------------
     kort vreemd vermogen (KVV)

Norm quick ratio >= 1 (strict)

Het verschil met de current ratio is dat de quick ratio alleen kijkt naar assets die 'snel' te liquideren zijn.

Netto werkkapitaal / nettobedrijfskapitaal

NWK = vlottende activa (VlA) - kort vreemd vermogen (KVV)
    = eigen vermogen (EV) + vreemd vermogen op lange termijn (VVLT) - vaste activa (VA)

Efficientieratio's

De doelgerichtheid waarmee vermogen aangewend kan worden.

Voorraad

                       omzet
voorraadrotatie (RV) = -------------
                       gemiddelde VR
                       
                       handelsgoederen, grond- en hulpstoffen
                     = ---------------------------------------------------
                       (voorraden + (voorraden - voorraadwijzigingen)) / 2

                             365
aantal dagen voorraad (DV) = ---
                             RV

Klantenkrediet

                              omzet (incl. BTW)
rotatie klantenkrediet (RK) = -----------------------------
                              gemiddelde handelsvorderingen
                              
                                    365
aantal dagen klantenkrediet (DKK) = ---
                                    RK

Leveranciers

                           aankopen (incl. BTW)
leveranciersrotatie (RL) = ------------------------
                           gemiddelde handelsschuld
                           
                                         365
aantal dagen leverancierskrediet (DLK) = ---
                                         RL

Rendabiliteit

Winstgevendheid van het vermogen.

Rendabiliteit van de omzet

Netto

     netto bedrijfsresultaat
RO = ----------------------- * 100
     omzet
     
netto bedrijfsresultaat = bedrijfswinst

Bruto

     bruto bedrijfsresultaat
RO = ----------------------- * 100
     omzet

netto bedrijfsresultaat = netto bedrijfswinst
                        + afschrijvingen
                        + waardevermindering
                        + voorzieningen

Rendabiliteit van het eigen vermogen

Netto

      nettowinst (-verlies)
REV = --------------------- * 100
      eigen vermogen (EV)

nettowinst = winst van het boekjaar

Bruto

      brutowinst (-verlies)
REV = --------------------- * 100
      eigen vermogen (EV)
      
brutowinst = nettowinst + niet kaskosten
          (= +- netto operationele cashflow)

Rendabiliteit van het totale vermogen

Netto

      winst (voor belastingen) + kosten van schulden
RTV = ---------------------------------------------- * 100
      totale vermogen (TV)

Bruto

      winst (voor belastingen) + kosten van schulden + niet kaskosten
RTV = --------------------------------------------------------------- * 100
      totale vermogen (TV)

Solvabiliteit

Het vermogen om op lange termijn aan verplichtingen (schulden) te kunnen voldoen.

Solvabiliteit

                eigen vermogen (EV)
solvabiliteit = --------------------
                totale vermogen (TV)
                
                kapitaal + reserves
              = -------------------
                totaal der passiva

Norm solvabiliteit >= 0,5

Schuldgraad / debt ratio

             vreemd vermogen (VV)
debt ratio = --------------------
             totale vermogen (TV)

Norm debt ratio < 0,5

Dekkingsratio vreemd vermogen door cashflow

                netto cashflow
dekkingsratio = -------------------- * 100
                vreemd vermogen (VV)

Toegevoegde waarde

Welke waarde wordt door de onderneming gecreëerd?

Bruto

bruto toegevoegde waarde = marktwaarde productie
                         - kosten van goederen/diensten

marktwaarde productie = omzet (incl. invloed indirecte belastingen & prijsverlagende subsidies)
                      + productie in voorraad
                      + geproduceerde vaste activa
                      + andere opbrengsten zonder subsidie

Netto

netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde + niet kaskosten

Ratio TW vs personeel

Toegevoegde waarde per werknemer / personeelskost per euro toegevoegde waarde

Ratio TW vs omzet

Toegevoegde waarde per euro omzet (indicator van integratie)

Hoofdstuk 9: De financiering van de activa

Vaste activa

  • Eigen vermogen
    • Winst inhouding
    • Afschrijvingsgelden
    • Externe financiering eigen vermogen
  • Vreemd vermogen LT
    • Investeringskrediet
    • Obligatielening
    • Hypothecaire lening
    • Financiële leasing

Vlottende activa

  • Eigen vermogen
    • Concept van permanente behoefte
  • Vreemd vermogen KT
    • Leverancierskrediet
    • Kaskrediet
    • Straight loan
    • Disconto Krediet
    • Factoring

Hoofdstuk 10: De vermogensmarkt

Bronnen van vermogen

  • Traditionele bronnen
    • Bank: korte en lange termijn
    • Externe Financier/belegger
  • Alternatieve bronnen
    • Crowd funding
    • Overheidsfondsen
    • Subsidiëring

Crowdfunding: 4 soorten

  • Op aandeel gebaseerd (crowdfunding)
  • Op lening gebaseerd (Crowdfinancing)
  • Op beloning gebaseerd
  • Op donatie gebaseerd

Deel 3: Algemene economie

Hoofdstuk 11: Marktvormen

11.1 Marktvormen

11.2 Volkomen concurrentie

  • veel vragers een veel aanbieders
    • prijsnemer + hoeveelheidsaanpasser
  • markt is volkomen doorzichtig/transparant
  • markt is voor iedereen volledig toegankelijk
  • homogeen product = geen kwaliteitsverschillen

11.3 Onvolkomen concurrentie

  • Monopolie
    • één aanbieder en veel vragers
    • nooit een onbeperkte economische machtspositie
      • p stijgt = q daalt
      • substitutiegoederen
      • potentiële concurrenten
      • overheid
    • ondoorzichtige markt
    • beperkte toetreding
    • homogene producten
  • Oligopolie
    • enkele aanbieders en veel vragers
    • homogeen en heterogeen oligopolie
    • ondoorzichtige markt
    • beperkte toetreding
  • Monopolistische concurrentie
    • veel aanbieders en vragers
    • ondoorzichtige markt
    • open markt
    • heterogene producten

11.4 Prijsreglementering door de overheid

Wanneer Waarom
Minimumprijs aanbodoverschot beschermen producent
Maximumprijs vraagoverschot beschermen consument

Hoofdstuk 12: Elasticiteit

12.1 Prijselasticiteit van de vraag

     verandering gevraagde hoeveelheid
EV = ---------------------------------
     verandering gevraagde prijs
     
     (Q - Q0) / Q
   = ------------
     (P - P0) / P
     
Q  = huidige hoeveelheid
Q0 = initiele hoeveelheid
P  = huidige prijs
P0 = initiele prijs
  • |EV| = 1: unitair prijselastische vraag
  • |EV| > 1: prijselastische vraag
  • |EV| < 1: prijsinelastische vraag
  • EV = -∞: volkomen elastische vraag
  • EV = 0: volkomen inelastisch
prijselastische vraag unitair prijselastische vraag prijsinelastische vraag
prijs stijgt omzet daalt omzet constant omzet stijgt
prijs daalt omzet stijgt omzet constant omzet daalt

12.2 Kruisprijselasticiteit van de vraag

     verandering gevraagde hoeveelheid product X
EK = -------------------------------------------
     verandering prijs product Y
  • EK > 0: substitueerbare goederen
  • EK < 0: complementaire goederen
  • EK dicht bij 0: geen direct verband

12.3 Inkomenselasticiteit van de vraag

     verandering gevraagde hoeveelheid
EY = ---------------------------------
     verandering inkomen
  • EY > 1: inkomenselastische vraag
  • EY < 1: inkomensinelastische vraag