title | link |
---|---|
Bedrijfsmanagement |
Afkorting | Voluit |
---|---|
AKP | Aankoopprijs |
AW | Aanschafwaarde |
BW | Boekwaarde |
CK | Constante Kosten |
CR | Current Ratio |
DKK | Dagen KlantenKrediet |
DLK | Dagen LeveranciersKrediet |
DV | Dagen Voorraad |
DPM | Duurzaam Productie Middel |
EH | Eenheid |
ELD | Economische Levensduur |
FK | Vaste kosten / Fixed Costs |
GBR | Gemiddelde Boekhoudkundige Rentabiliteit |
GCK | Gemiddelde constante kosten |
GO | Gemiddelde Opbrengsten |
GS | Grondstof |
GTK | Gemiddelde totale kosten |
GVK | Gemiddelde variabele kosten |
HB | Handboek ¯\_(ツ)_/¯ |
KP | Kostprijs |
MK | Marginale kosten |
MO | Marginale Opbrengsten |
NCW | Netto Contante Waarde (NPV) |
NPV | Net Present Value |
NWK | Netto WerkKapitaal / netto bedrijfsresultaat |
P | Prijs |
PM | Productiemiddelen |
QR | Quick Ratio |
RK | Rotatie klanten |
RL | Rotatie leveranciers |
RV | Rotatie voorraad |
RW | Rest Waarde |
TCK | Totale Constante Kosten |
TK | Totale Kosten |
TLD | Technische Levensduur |
TO | Totale Opbrengsten |
TVK | Totale Variabele Kosten |
TVT | Terugverdientijd |
TW | Totale Winst |
VK | Variabele Kosten |
VKP | Verkoopprijs |
KOSTEN zijn de in geld uitgedrukte waarde van de opgeofferede productiemiddelen.
(aanwending van PM) KOSTEN ≠ UITGAVE (uitgaande geldstroom)
TW = TO - TK
STANDAARDKOSTPRIJS van een product is de som van de noodzakelijke (= niet vermijdbare) of toegestane kosten per EH product.
- Standaarhoeveelheden PM (onderzoek of ervaring)
- Standaardprijzen (VB.: de vermoedeleijke prijs van de grondstoffen)
Waarom?
- kostenbeheersing (voor- en nacalculatie) -> doelmatig werken
- budgetteren (verkoop- en productieplan (taakstellende begroting))
- prijsbepaling (grensprijs, winstmarge, ...)
Kosten zijn de in geld uitgedrukte waarde van opgeofferde productiemiddelen.
Kosten = Prijs x Hoeveelheid
Different costs for different purposes
- Kosten van grond- en hulpstoffen
- Kosten van arbeid
- Kosten van duurzame productiemiddelen
- Kosten van grond
- Kosten van diensten en derden
- Kosten van belastingen
- Rentekosten
Term | Uitleg |
---|---|
Grondstoffen | Worden verwerkt, d.w.Z. je vindt ze terug in het eindproduct. (VB.: katoen in een jeansbroek) |
Hulpstoffen | Zijn grondstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging van het eindproduct maar die geen deel uitmaken van het eindproduct. (VB.: Smeerolie voor een machine) |
Afval | De hoeveelheid grondstof die verloren gaat tijdens het productieproces |
Bijproduct | Afval dat aan een derde partij kan worden verkocht |
Uitval ontstaat na het productieproces: de waarde van de, bij kwaliteitscontrole, afgekeurde producten. De kosten van zowel afval als uitval worden opgenomen in het bruto verbruik grondstoffen in de kostprijs.
Een producent van houten meubels hanteert de volgende gegevens:
- Om een tafel uit eikenhout te produceren, onstaat 10% afval.
- Het afval heeft geen waarde.
- In een eindproduct zit 9 kilogram grondstof.
- De grondstofprijs is €6 per kilogram.
- Er worden 100 tafels geproduceerd.
Gevraagd:
- a. Wat is het bruto verbruik grondstoffen?
- b. Wat zijn de totale grondstofkosten?
Eindproduct 100%
- Afval 10%
----
Aanwezig GS/product 90% = 9kg.
Brutoverbruik 100/90 x 9kg = 10kg.
Voor 100 producten = 100 x 10kg = 1000kg.
Grondstofkosten:
Voor 100 tafels: 1000kg x €6 = €6000
Het afval heeft in bovenstaand voorbeeld geen waarde, maar het kan zijn dat het afval aan een derde partij kan worden verkocht. Houtafval kan bijvoorbeeld weer dienen als openhaardhout. Dit wordt BIJPRODUCT genoemd.
In het vorige vb. van de houten tafels wordt het afval verkocht voor € 0,50 per kg.
Gevraagd: Wat zijn dan de grondstofkosten wanneer het bijproduct kan verkocht worden?
De grondstofkosten om 100 tafels te produceren bedragen 1.000kg * €6 = €6.000 Het afval (10% = 100kg) wordt verkocht voor 100kg * €0,50 = €50. Deze opbrengsten kunnen in mindering worden gebracht op de grondstofkosten, waarmee uiteindelijk de grondstofkosten voor 100 tafels komen te liggen op: €6.000 - €50 = €5950
Berekenen bruto grondstoffen
netto GS
bruto GS = ----------------
100% - afval (%)
Berekenen prijs goedgekeurde producten
uitval (%) * P uitval
P goedgekeurd = ---------------------
100% - uitval (%)
lonen (arbeiders) / wedden (bedienden) vermeerder met de sociale lasten.
Brutowedden
+ Werkgeversbijdrage R.S.Z.
- R.S.Z.-bijdrage werknemers
= Belastbaar inkomen
- Bedrijfsvoorheffing
- Bijzondere bijdrage Sociale Zekerheid
= Nettowedden
Voorzieningen ten behoeve van de werknemers:
- opleiding
- kantinekosten
- reiskosten
- diverse vergoedingen
- ...
3 Belongingssystemen te onderscheiden
TIJDLOON -> bandwerk!
Bij tijdloon (vastloon) wordt alleen van de gewerkte uren uitgegaan.
STUKLOON / TARIEFLOON
Bij stukloon, ook wel tariefloon genoemd, wordt de belonging betaald per geleverde prestatie.
PREMIELOON
Boven op basisvergoeding kan de werknemer nog een extra vergoeding verdienen, als hij boven een bepaalde norm presteert.
Duurzame productiemiddelen
Middelen waarvan doorgaans meerdere jaren gebruik wordt gemaakt voor het productieproces.
- Machines
- Computers
- Transportmiddelen
- Gebouwen
De kosten van een DPM worden per werkeenheid berekend en bestaan uit:
Kost | Uitleg |
---|---|
Afschrijvingskosten | Kosten van waardevermindering van het DPM |
Vermogenskosten | Rentekosten |
Complementaire kosten | Alle overige kosten van het DPM anders dan afschrijving en rente. Bijvoorbeeld onderhoud, energie, arbeid, ... |
De levensduur van een DPm kan uitgedrukt worden in:
Technische levensduur (TLD)
Deze eindigt wanneer het DPM door technisch falen geen prestaties meer kan leveren.
Waardevermindering is het gevolg van het gebruik
Economische levensduur (ELD)
De periode waarin het DPM prestaties levert tegen de laagste gemiddelde kosten. (RENDABEL)
Waardevermindering is het gevolg van technologische vooruitgang
**!** ELD < TLD
Bepaling jaarlijkse afschrijving:
- Aanschafwaarde (AW) is het bedrag dat historisch is betaald voor het DPM. = AANKOOPPRIJS + BIJKOMENDE AANKOOPKOSTEN
- Restwaarde (RW) of residuwaarde is de waarde van het DPM aan het einde van de levensduur (of een project)
- Gebruiksduur (ELD/TLD)
- algemene regels opgelegd door de administratie!!!
- uitzonderingen: te bewijzen door de ondernemer
Fiscaal aanvaarde methoden:
- Lineaire afschrijvingsmethode (Elk jaar evenveel)
De afschrijvingskosten kunnen als volgt worden berekend:
-
Bepaal de totale waardevermindering/afschrijvingskosten
= Aanschafwaarde (AW) - Restwaarde (RW)
-
Bepaal de jaarlijkse afschrijvingskosten
Aanschafwaarde (AW) - Restwaarde (RW) = ------------------------------------- Economische Levensduur (ELD)
-
Bepaal het afschrijvingspercentage
Jaarlijkse Afschrijvingskosten = ------------------------------------- * 100% Aanschafwaarde (AW) - Restwaarde (RW)
Er wordt een constante prestatie door het DPM geleverd.
Voorbeeld:
Een klein assurantiekantoor heeft drie computers met een totale aanschafwaarde van €2.400.
De economische levensduur van de computers is drie jaar (wettelijk bepaald).
De restwaarde na drie jaar is €300
Bepaalde jaarlijkse afschrijving en het afschrijvingspercentage.
BEREKENING:
-----------
Totale afschrijvingskosten = Aw - Rw = €2400.00 - €300.00 = €2100.00
Jaarlijkse afhschrijvingskosten = (Aw - Rw) / Eld = (€2400.00 - €300.00) / 3 jaar = €700.00
Afschrijvingspercentage = (Afschr / (Aw - Rw))
= € 700.00
-------- = 33,33%
€2100.00
100/aantal jaren = 33,333333333%
- Degressieve afschrijgingsmethode
3 Regels
- Het afschrijvingstarief wordt: Verdubbeld t.o.v. het tarief van een lineaire afschrijving Dit tarief wordt elk jaar toegepast op het bedrag dat nog dient afgeschreven te worden.
- Standaard is het maximale tarief van 40% van de aanschaffingswaarde (Door de Belgische Wetgeving opgelegde maximale tarief).
- Automatische overgang van degressief naar lineair als deze laatste methode een hoger bedrag heeft
Voorbeeld:
Een machine van €1000 dient op 4jaren afgeschreven te worden.
In geval van een lineaire afschrijving is het tarief 25% en automatische overgang van degressief naar lineair.
Restwaarde is €0.
Bepaal de jaarlijkse afschrijving
Beschrijving:
-------------
AT = Afschrijftarief = 25% * 2
= 50% (Verdubbeling - Regel 2)
AK = Afschrijvingskosten = AW - RW
= €1000,00 - €0,00
= €1000,00
Lineair vanaf 25% = €1000,00 * 25% = €250,00
Maximum grens 40% = €1000,00 * 40% = €400,00
Jaar 1: AK * AT = €500,00; €500,00 > €400,00;
// DUS €400,00 afschrijven (€1000,00 - €400,00) = €600,00 (Boekwaarde = BW)
Jaar 2: BW * AT = €600,00 * 50% = €300,00
// DUS €300,00 afschrijven (€ 600,00 - €300,00) = €300,00 (BW)
Jaar 3: BW * AT = €300,00 * 50% = €150,00; €150,00 < €250,00
// DUS overschakelen naar linear en €250 Afschrijven (€300,00 - €250,00) = €50,00
Jaar 4: = €50,00
- Afschrijving met een vast percentage van de BW
- Afschrijving met meerdere afnemende percentages van het totaal af te schrijven bedrag
4 soorten kosten van grond:
- Aan- en verkoop grond
- Pacht/huur
- Afschrijvingen !!
- Grond niet afschrijven
- Grond wel afschrijven bij:
- **Grond minder waard bij: **
- ontginning (mijnbouw, ijzer erts, ..)
- landbouw
- **Grond minder waard bij: **
- Saneringskosten
2 Groepen:
-
Kostprijsverhogende belastingen
- Accijnzen (Alcohol, tabak, brandstof)
- Onroerende voorheffing
- Invoerrechten
- Milieubelasting
- Vergunningsrechten
- BTW
-
Kostprijsneutrale belastingen
Onderneming:
- Werkmiddelen (Activa)
- Financieringsmiddelen (Passiva)
- Eigen Vermogen (Niet opeisbaar)
- Vreemd Vermogen (Wel opeisbaar)
- Activiteiten
Activa | Passiva |
---|---|
Vorderingen op klanten + bezittingen | Hoe heb ik al deze aanwendingen van vermogen/activa gefinancieerd? - Inbreng van de eigenaar - Investeringskrediet of andere leningen - Schuld aan de leveranciers |
- Contante kosten (CK) of vaste kosten/fixed costs (FK)
- Variabele Kosten (VK)
Constante (of vaste) kosten van een onderneming zijn de kosten die structureel karakter hebben en die binnen bepaalde grenzen niet reageren op veranderingen in de productieomvang/bedrijfsdrukte
Voorbeelden:
- Huur
- Afschrijvingen
- Salarissen van personeel in vaste dienst
- Onderhoudscontracten
- Verzekeringspremies
Variabele kosten variëren als gevolg van veranderingen in de productieomvang
Bij toename van de productieomvang zullen de totale variabele kosten stijgen, bij afname van de productieomvang zullen de totale variabele kosten dalen.
Voorbeelden:
- grondstoffen
- arbeid (extra arbeid)
- kosten van verpakking
- transportkosten
Er kan verschil zijn in de mate waarop de totale variabele kosten reageren op de productieomvang: de variabiliteit van de kosten
-
Proportioneel (rechtevenredig) variabele kosten.
Vb. Hoeveelheid grondstof (indien er geen hoeveelheidskorting is)
Een extra eenheid produceren kost exact het dubbele van de voorgaande eenheid.
-
Progresief variabele kosten (Meer dan everedig toenemen door overwerk)
Progressief variabele kosten variëren in verhouding sterker met de productieomvang, bijvoorbeeld bij een hoge bezettingsgraad zullen de kosten van arbeid sterker stijgen door extra betaling van overwerk
-
Degressief variabele kosten (Minder dan verdubbelen)
Degressief variabele kosten variëren in verhouding minder sterk met de productieomvang, bijvoorbeeld bij hoeveelheidkortingen bij inkoop en schaalvoordelen.
-
Trapsgewijs variabele kosten (Transport, bestelwagen per X tijd)
Dit staat niet in het handboek maar is wel te kennen!
Bijvoorbeeld: een vrachtwagen laten rijden kost 1 500 euro, een aanhanger aan deze vrachtwagen kost 1 000 euro extra. Een tweede aanhanger kost nog eens 1 000 euro extra enz. tot er geen extra aanhangwagens meer kunnen aangehangen worden en er een nieuwe vrachtwagen dient te rijden.
= totale vaste kosten + totale variabele kosten
Voorbeeld:
Bedrijfsdrukte (* EH) | TCK (* mln EUR) | TVK (* mln EUR) | TK (* mln EURO) = TCK + TVK |
---|---|---|---|
0 | 1 | 0,0 | 1 |
1000 | 1 | 1,7 | 2,7 |
2000 | 1 | 3,0 | 4,0 |
3000 | 1 | 4,0 | 5,0 |
4000 | 1 | 5,0 | 6,0 |
5000 | 1 | 6,4 | 7,4 |
6000 | 1 | 9,0 | 10,0 |
-
Gemiddelde constante kosten =
GCK
TCK = --- Q
-
Gemiddelde variabele kosten =
GVK
TVK = --- Q
-
Gemiddelde totale kosten =
GTK
(GCK + GVK) of (TK) = ------------------- Q
-
Marginale kosten =
MK
= De extrakosten die ontstaan door de productie met 1 EH uit te breiden
ΔTK ΔTVK = ---- of ---- ΔQ ΔQ
Grafische uitwerking van de tabel:
Volgende grafiek stelt de situatie voor van een onderneming die werkt onder volkomen concurrentievoorwaarden en streeft naar winstmaximalisatie.
Key | Value |
---|---|
MK | Marginale Kosten |
GTK | Gemiddelde Totale Kosten |
GVK | Gemiddelde variabele kosten |
GO | Gemiddelde Opbrengsten |
MO | Marginale Opbrengsten |
P | Prijs |
Q = 90
Snijpunt met MK
Q = 53
Snijpunt met GTK
Q = 80
Snijpunt van MK en GTK
Dit zijn kosten die voor een deel vaste kosten zijn en voor een deel variabel zijn.
Voorbeelden:
- Telefoonkosten: vast recht (abonnementsgeld) en tevens een tarief per gesprekseenheid
- Arbeidskosten van wie het loon berekend wordt volgens een premiestelsel, waarbij een vaste vergoeding geldt en een premie die afhankelijk is van dep prestaties.
KP / EH -> afhankelijk van de gerealiseerde productie
Normale Bezetting: de mate waarin de rationele capaciteit in de loop van de jaren zal worden benut. De normale bezetting wordt verstaan de gemiddelde benutting van de capaciteit die voor de eerstkomende jaren wordt verwacht, gebaseerd op de geschatte afzet in die jaren.
Rationele Capaciteit = werkelijke capaciteit - irrationele capaciteit
TCK (bij normale bezetting) + TVK (bij normale bzetting)
Standaardkostprijs = --------------------------------------------------------
Normale Bezetting
Normale bezetting < Rationele Capaciteit = rationele overcapaciteit
Oorzaken:
- Technische onvermijdelijke overcapaciteit wegens:
- Seizoensschommelingen
- Ondeelbaarheid van productiemiddellen (batch)
- Economscihe noodzakelijke onvermijdbare reserve-overcapaciteit
- Directe kosten zijn de kosten die toegeschreven kunnen worden aan het maken van een specifiek product, zoals grondstofkosten en directe arbeidskosten.
- Indirecte kosten ook wel overheadkosten genoemd, zijn kosten die gemaakt worden ten behoeve van de totale productie (niet per product aanwijsbaar), zoals kosten van management, administratie, ICT-beheer en dergelijke.
DIRECTE KOSTEN | INDIRECTE KOSTEN | |
---|---|---|
variabele kosten | grondstofkosten | kosten van de indirecte materialen |
vaste kosten | kosten van machines die uitsluitend voor 1 product worden gebruikt | salaris administratief personeel |
VOORBEELDEN
- Directe lonen, wanneer de arbeidstijd per product bekend is Variabele directe kosten
- Lonen van arbeiders, wanneer de tijdsbesteding per product niet gemeten wordt Variabele indirecte kosten
- Specifieke beheerkosten Vaste directe kosten
- Afschrijving (over een vastgestelde levensduur) van een machine waarop 1 type product gemaakt wordt Vaste directe kosten
- Salaris algemene leiding Vaste indirecte kosten
INTEGRALE KP -> toerekenen INDIRECTE KOSTEN
5 verschillende verrekeningsmethoden:
- Delingscalculatie
- Equivalentiecijfer
- Toeslagcalculatie
- Kostenplaatsenmethode (enkel theorie, geen oefeningen)
- ABC (Activity-base costing) (enkel theorie, geen oefeningen)
Totale kosten
---------------------- = KP/EH
Totale productieomvang
Conjunctuurversterkend:
TCK (bij normale bezetting) + TVK (bij normale bezetting)
---------------------------------------------------------
Normale Bezetting
Product | Normale productie / maand | Proportioneel directe standaardkosten / EH (*EUR) | Verhouding indirecte kosten / EH |
---|---|---|---|
A | 5000 | 0,75 | 1 |
B | 3000 | 1,00 | 3 |
C | 2000 | 0,50 | 4 |
Totale indirecte kosten / maand = €16.500,00
Gevraagd: Standaardkostprijs per EH van A, B en C
5000 EH A zijn equivalent aan = 5000 EH A
3000 EH B zijn equivalent aan = 9000 EH A
2000 EH C zijn equivalent aan = 8000 EH A
--------------------------------------------------------
Totale normale productie is equivalent aan 22000 EH A
De toerekening van de indirecte kosten is als volgt:
16500 EUR
Per EH A zijn de indirecte kosten ---------- = 0,75 EUR
22000 EH A
Per EH B zijn de indirecte kosten 3 * 0,75 EUR = 2,25 EUR
Per EH B zijn de indirecte kosten 4 * 0,75 EUR = 3,00 EUR
De directe kosten zijn proportioneel variabel, de KP is te berekenen als:
KP/EH A = 0,75 EUR + 0,75 EUR = 1,50 EUR
KP/EH B = 2,25 EUR + 1,00 EUR = 3,25 EUR
KP/EH C = 3,00 EUR + 0,50 EUR = 3,50 EUR
De indirecte kosten worden uitgedrukt als percentage van de directe kosten (grondstofkosten, arbeidskosten of totale directe kosten).
-
Enkelvoudige opslagmethode:
Bij deze methode, ook wel primitieve opslagmethode genoemd, worden de indirecte kosten verbijzonderd (toegedeeld) door middel van één opslagpercentage.
-
Verfijnde opslagmethode:
Bij de verfijnde opslagmethode worden de indirecte kosten verder verbijzonderd (toegedeeld) naar de oorzaak die tot de kosten heeft geleid. (meerdere opslagpercentages)
Van een frituur zijn de volgende gegevens bekend:
- In een jaar zijn 20.000 kroketten, 10.000 frikadellen en 50.000 porties frietjes verkocht.
- Een kroket wordt ingekocht voor €0,20 en een frikadel voor € 0,30.
- De aardappelkosten voor een portie friet zijn €0,25.
- De huur van de frituur bedraagt €6.000 per jaar en de frituur- en overige kosten zijn samen €5.700.
Het enkelvoudige opslagpercentage wordt berekend over de directe grondstofkosten.
Wat wordt het opslagpercentage indirecte kosten?
Grondstofverbruik per jaar
Friet 50.000 * €0.25 = €12.500,00
Kroketten 20.000 * €0.20 = € 4.000,00 +
Frikadellen 10.000 * €0.30 = € 3.000,00 +
-----------------------------------------------
Totaal €19.500,00 = directe kosten
Indirecte kosten:
Huur van frituur € 6.000,00
Overige kosten € 5.700,00 +
-----------------------------
€11.700,00
Opslagpercentage voor indirecte kosten op de directe grondstofkosten:
Indirecte Kosten €11.700,00
---------------- = ---------- * 100% = 60%
Directe Kosten €19.500,00
Wat wordt nu de kostprijs van een portie patat, een kroket en een frikadel?
Een portie frietjes kost dan:
Directe kosten €0,25
Opslag indirecte kosten; 60% * €0,25 = €0,15 +
--------------------------------------------------
Kostprijs van 1 portie frietjes = €0,40
Een portie kroketten kost dan:
Directe kosten €0,20
Opslag indirecte kosten; 60% * €0,20 = €0,12 +
--------------------------------------------------
Kostprijs van 1 portie kroketten = €0,32
Een portie frikadellen kost dan:
Directe kosten €0,30
Opslag indirecte kosten; 60% * €0,30 = €0,18 +
--------------------------------------------------
Kostprijs van 1 portie frikadellen = €0,48
Van loodgietersbedrijf Caluwé zijn de volgende gegevens bekend:
- Direct materiaalverbruik € 400.000.
- Directe loonkosten € 600.000.
- Indirect kosten € 200.000.
De indirecte kosten zijn als volgt te verdelen:
- €100.000,00 hangt samen met het directe materiaalverbruik.
- € 60.000,00 hangt samen met de directe loonkosten.
- € 40.000,00 zijn overige indirecte kosten.
Wat zijn de opslagpercentages?
Opslagpercentages:
Opslagpercentage op materiaalverbruik:
€100.000,00 / €400.000,00 * 100% = 25%
Opslagpercentage op loonkosten:
€60.000,00 / €600.000,00 * 100% = 10%
Opslagpercentage op totale directe kosten:
€40.000,00 / €1.000.000,00 * 100% = 4%
Wat wordt de kostprijs van een klus met €400,00 materiaal kosten en €200,00 aan loonkosten?
Kostprijs van een klus:
Materiaal €400,00
Loon €200,00 +
-------------------------------------------------------
Totaal directe kosten €600,00
Opslag materiaal = 25% * €400,00 = €100,00
Opslag loon = 10% * €200,00 = € 20,00 +
Opslag totale directe kosten = 4% * €600,00 = € 24,00 +
-------------------------------------------------------
Totale indirecte kosten = €144,00
Kostprijs van de klus:
Totale directe kosten + totale indirecte kosten:
€600,00 + €144,00
+ -----------------
= €744,00
Kostendragers (producten die de onderneming produceert)
Toedeling indirecte kosten op basis van kostenplaatsen of productiecentra.
Een kostenplaats of productiecentrum is een verzameling van alle indirecte kosten die met de uitoefening van een bepaalde functie in de onderneming samenhangen.
3 Soorten kostenplaatsen:
- Hulpkostenplaatsen
- Zelfstandige kostenplaatsen
- Laatste of hoofdkostenplaatsen
Toedeling indirecte kosten op basis van kostenplaatsen of productiecentra.
-
Stap 1:
Verdeling van alle indirecte kosten aan kostenplaatsen. Smanestelling van alle indirecte kosten per kostenplaats.
-
Stap 2:
Doorbelasting van de indirecte kosten toegerekend aan de hulpkostenplaatsen en zelfstandige kostenplaatsen aan de hoofdkostenplaatsen.
- Hulpkostenplaatsen
- Zelfstandige kostenplaatsen
- Laatste of hoofdkostenplaatsen
-
Stap 3:
Doorbelasting kosten HOOFDKOSTENPLAATSEN -> KOSTENDRAGERS
Bij activity based costing wordt per product gekeken of er een oorzakelijk verband bestaat met de activiteiten in de waardeketen van de onderneming die nodig zijn voor de fabricage en verkoop.
Men gaat op zoek naar de zogenaamde 'cost drivers' van een product.
Welke activiteiten zijn nodig voor de fabricage en verkoop van een bepaald product?
Management accounting houdt zich bezig met het verschaffen van informatie die intern gericht is. Deze informatie is noodzakelijk om als organisatie de juiste beleidsbeslissingen te kunnen nemen.
Om dit te bereiken dienen de kosten beheerst te worden om vervolgens via de opbrengsten winst te genereren.
Om de winst zo hoog mogelijk te krijgen, dienen de bedrijfsactiviteiten vervolgens zo goed mogelijk te verlopen.
Een budget is een financiële vertaling van de plannen van een onderneming om TARGETS te halen. -> MEERJARENPLAN
Het budget heeft ook een taakstellend karakter en geeft MACHTIGING aan de bevoegde bepaalde uitgaven te doen.
Het proces van het opstellen en bewaken van budgetten wordt budgetteren genoemd en is essentieel voor de activiteiten ‘planning en control’.
- Planning. Het stellen van budgetten levert automatisch een planningstructuur op.
- Coördinatie en communicatie. Deze zorgen ervoor dat er een overlapping tot stand komt tussen de planningsactiviteiten.
- Taakstelling en autorisatie. Een budgetverantwoordelijkheid en -bevoegdheid (autorisatie) wordt toebedeeld aan een persoon in de onderneming om uitvoer te geven aan activiteiten.
- Motivatie. Een budget kan motiverend werken door de verantwoordelijkheden over budgetten op een lager niveau door te trekken.
- Evaluatie. Het budget dient als een evaluatiemiddel om achteraf na te gaan hoe de planning van de activiteiten verlopen is. (VERSCHILLENANALYSE)
- VERSCHILLENANALYSE: verschillen kunnen zowel het gevolg zijn van prijswijzigingen en van efficiëntieverschillen
- ramen van de verkopen (GERAAMDE OMZET) van het volgende jaar obv heel wat interne en externe informatie.
- Geraamde omzet volgend BJ en geraamde productie -> nood aan VASTE ACTIVA (vervangingsinvesteringen en uitbereidingsinvesteringen)
- obv geraamde omzet -> nodige AANKOPEN (grondstoffen of handelsgoederen) rekeninghoudend met de VOORRAAD alsook de niet grondstofkosten/handelsgoederen
- obv het verkoopbudget -> INKOMSTENSTROOM over het jaar -> bepalen tekorten aan liquides en opvangen van deze tekorten
- Samenbundelen alle deelbudgetten tot een MASTERBUDGET -> KOSTEN en OPBRENGSTEN komend jaar
- JAARREKENING
- Vaste budgettering
- Variabele budgettering
- Gemengde budgettering
- Flexibele budgettering
Hangt samen met de kostensoorten
DOEL kostenberekening: VERKOOPPLAN -> PRODUCTIEPLAN
-
Standaard-KP -> MINIMUM VKP
- seizoensinvloedne -> TIJDELIJK: VKP < standaard-KP
- standaard-KP -> afzetten normale hoeveelheid
- opslag taakstellingsrisico -> algemeen BUDGETRISICO
-
Standaard-KP -> MAXIMUM VKP (monopolie)
Alleen de variabele kosten worden toegerekend aan de productie. De constante kosten worden rechtstreeks ten laste gelegd van de resultatenrekening.
CALCULATIESCHEMA
omzet product A omzet product B
- variabele kosten product A - variabele kosten product B
-------------------------- --------------------------
= brutoresultaat product A + = brutoresultaat product B
- totale constante kosten
-----------------------
= nettoresultaat
Bedrijven willen vaak weten welke afzet gehaald moet worden om uit de kosten te komen.
De afzet waarbij dat het geval is noemen we de Break-evenafzet
Break evenafzet is de minimumafzet waarbij de totale kosten en inkomsten aan elkaar gelijk zijn.
TO = TK
De onderneming draait geen verlies, maar ook (nog) geen winst.
Voor het berekenen van de break-evenafzet wordt gebruik gemaakt van de dekkingsbijdrage (ofwel contributiemarge genoemd) voor de dekking van de constante kosten.
Dekkingsbijdrage = Verkoopprijs - Variabele kosten
De break-evenanalyse gaat dan ook uit van Direct Costing!
Enkele assumpties:
- Er is sprake van homogene productie (8.3.1)
- Er wordt uitgegaan van proportioneel variabele kosten (8.3.2)
- Er wordt uitgegaan van gelijkblijvende TCK (8.3.3)
- Er wordt uitgegaan van een gelijkblijvende prijs per EH (8.3.4)
BEREKENING
Totale Opbrengsten = Totale Kosten
(p * Q) = (v * Q) + TCK
(p * Q) - (v * Q) = TCK
Q(p - v) = TCK
Q = TCK / (p - v)
Constante kosten
Break-evenafzet = -------------------------------
Verkoopprijs - Variabele Kosten
De onderneming "Jannemans Surfboards" produceert en verkoopt één type surfboard.
Gegeven:
--------
De verkoopprijs (p) is € 625,00
De constante kosten (TCK) bedragen €450.000,00
De variabele kosten (v) zijn € 250,00 per board
Dus:
p = € 625,00
TCK = €450.000,00
v = € 250,00
Gevraagd:
---------
Bepaal de breakevenafzet (geen winst, geen verlies)
Antwoord:
---------
Break-evenafzet = TCK / (p - v)
= €450.000,00 / (€625,00 - €250,00)
= 1200 eenheden (boards)
Uitbesteding is het als producent door derden laten maken van bepaalde producten of onderdelen die men voor de productie of verkoop nodig heeft.
Soorten uitbesteding:
- Specialisatie uitbesteding
- Capaciteitsuitbesteding
De constante kosten van het eigen bedrijf spelen voor de te nemen beslissing geen rol omdat deze kosten zowel bij niet als bij wel uitbesteding op het bedrijf drukken.
Verkooppolitiek -> PRIJS + PLAATS + PROMOTIE + PRODUCT (+ PEOPLE)
Investeren is het uitgeven van geld om duurzame (en vlottende) activa aan te kopen.
Redenen om te investeren:
- Vervangingsinvesteringen
- Uitbreidingsinvesteringen
- Automatiseringsinvesteringen
- Duurzame investeringen
- R & D
Bij investeringsselectie gaat het om de vragen:
- Hoe bepalen we of een investering rendabel zal zijn?
- Welke investering past binnen de bedrijfsstrategie?
Uitbreidingsinvesteringen -> optimale vestigingsplaats?
Totale productiekosten: laagst!
capaciteitsverandering
-> NIET-EVENREDIGE verandering van de totale kosten
Tot een bepaald punt zal de extra kost minder dan evenredig stijgen waarna de kost meer dan evenredig zal toenemen.
-> Uiteraard moet er een afzetmarkt zijn voor deze productiehoeveelheid!!
Economische Levensduur (ELD)
Rangorde van aanvaardbare investeringsprojecten
Verschillende methoden voor investeringsselectie:
- Terugverdientijd (Pay back period (PBP))
- Gemiddelde rendabiliteit (Return on investment (ROI))
- NCW (netto contante waarde) (Net present value (NPV))
Een investeringsproject is het geheel van investeringen in bij elkaar behorende duurzame en vlottende activa, gekenmerkt door:
Cashflow = netto ontvangsten (ontvangsten - uitgaven = netto ontvangsten)
-
Vaste activa
Gebouwen, machines, transportmiddelen, gereedschappen, inventaris, ICT en immateriële activa (goodwill, octrooien, concessies).
-
Werkkapitaal
Voorraden grondstoffen, halfabricaten, debiteuren, crediteuren, kortlopende schulden.
-
Aanloopkosten
Verbouwingen, transportkosten, installatiekosten, training & opleiding, ...
- Inventariseer, analyseer en selecteer de investeringsprojecten die het beste aansluiten bij de bedrijfsstrategie.
- Stel de huidige en toekomstige cashflows van de beoogde investeringsprojecten vast en beoordeel de haalbaarheid en rentabiliteit van elk project.
- Breng de risico's die de uitvoering van de projecten met zich meebrengt in kaart door de kans en het effect te meten.
- Selecteer het investeringsproject(en) met de hoogste verwachte bijdrage aan de ondernemingsdoelstellingen en de (relatief) laagste risico's.
- Evalueer de lopende en beëindigde projecten regelmatig.
Omzet
- Kosten (waaronder afschrijvingen)
-----------------------------------
= Winst voor aftrek belasting
- Belasting
-----------------------------------
= Winst na aftrek belasting
+ Afschrijvingen (kosten, geen uitgaven!)
- Investeringen
+ Desinvesteringen (verkopen DPM)
+ Mutatie netto werkkapitaal
------------------------------------
= Cashflow
-
Bij aanvang project:
Cashflow initieel = - investeringen
-
Gedurende looptijd project:
Cashflow operationeel = periodewinst + afschrijvingen
-
In het laatste jaar project:
Cashflow finaal = periodewinst + afschrijvingen + desinvesteringen
Tijdvoorkeur of tijdswaarde van cashflows stelt dat toekomstige bedragen een lagere tijdswaarde hebben dan huidige bedragen.
- €1.000 nu is meer waard dan €1.000 over 5 jaar!
Huidige bedragen kunnen we immers tegen een geldende rentevoet beleggen, zodat deze in de toekomst meer waard zijn.
Eindwaarde
-
Wat is een kapitaal tegen rente uitgezet ná afloop waard?
Van één bedrag:
E = K * (1 + i)^n
Contante waarde
-
Wat is een toekomstig kapitaal tegen rente uitgezet op dit moment waard?
Van één bedrag:
CW = K / (1 + i)^n
Cashflow komt vrij aan het eind van het jaar
Periode waarin het initiële investeringsbedrag volledig is terugontvangen uit de operationele cashflows.
We kunnen van een tweetal situaties uitgaan:
- Cashflows worden ontvangen aan het einde van het jaar.
- Cashflows worden gelijkmatig gedurende het jaar ontvangen.
-
Voordelen
- Eenvoudige en simpel toe te passen methode.
- Biedt snel inzicht bij de beoordeling van grote aantallen investeringsprojecten.
- Vanwege de kortetermijnhorizon wordt beter rekening gehouden met onzekerheden.
-
Nadelen
- Houdt geen rekening met de omvang van de cashflows na de terugverdientijd.
- Er wordt geen uitspraak gedaan over de rentabiliteit van het totale investeringsproject.
Een project kent een investering (op t = 0) van €250.000,00
Afschrijving is lineair in vijf jaar. Restwaarde €50.000,00
Het verloop van de (extra operationele) cashflow in de komende vijf jaar wordt als volgt ingeschat:
Jaar 1 € 20.000,00
Jaar 2 € 50.000,00
Jaar 3 €100.000,00
Jaar 4 €160.000,00
Jaar 5 € 50.000,00
| Cashflow | Cumulatief |
----------------------------------------
Jaar 1 | € 20.000,00 | € 20.000,00 |
Jaar 2 | € 50.000,00 | € 70.000,00 |
Jaar 3 | €100.000,00 | €170.000,00 |
Jaar 4 | €160.000,00 | €330.000,00 |
Jaar 5 | € 50.000,00 | €380.000,00 |
- Indien de cashflows aan het eind van het jaar worden verkregen is de TVT van de €250.000,00 daarom 4 jaar.
- Indien de cashflows gelijkmatig gedurende het jaar worden verkregen is de TVT van de €250.000,00 daarom 3,5 jaar namelijk:
3 jaar + (80.000,00 / 160.000,00) x 1 jaar
- De gemidelde jaarlijkste winst wordt gerelateerd aan het gemiddeld in het project geïnvesteerde vermogen.
- e jaarlijkste winst wordt berekend door de gegeven cashflows te corrigeren voor de afschrijvingen en de gegeven restwaarde.
Gemiddelde winst
GBR = ---------------------- * 100%
Gemiddelde investering
-
Voordelen:
- Houdt rekening met alle nettowinsten.
- Geeft een helder beeld over de rentabiliteit van een investeringsproject.
- Is eenvoudig toe te passen.
-
Nadelen:
- Houdt geen rekening met de tijdvoorkeur van geld en de volgorde waarin de nettowinsten worden ontvangen.
Een project kent een investering (op t = 0) van € 250.000.
Afschrijving is lineair in vijf jaar. Restwaarde € 50.000.
Op t = 0 tevens een investering in werkkapitaal € 75.000. Deze vallen vrij aan het einde van het vijfde jaar.
Het verloop van de (extra operationele) cashflow in de komende vijf jaar wordt als volgt ingeschat:
Jaar 1 € 20.000,00
Jaar 2 € 50.000,00
Jaar 3 €100.000,00
Jaar 4 €160.000,00
Jaar 5 € 50.000,00
De discontovoet is 10% op jaarbasis.
Gemiddelde winst
Cumulatieve cashflow jaar 5 €380.000,00
- totale afschrijving €200.000,00
-------------------------------------------
Totale nettowinst €180.000,00 / 5 jaar
Gemiddelde winst € 36.000,00
l0 is de begininvestering van €250.000,00 + €75.000,00 (Werkkapitaal) = €325.000,00
RW5 = restwaarde €50.000,00 + €75.000,00 = €125.000,00
- Gemiddelde investering: (l0 + RW5) / 2 = (€325.000,00 + €125.000,00) / 2 = €225.000,00
- GBR = €36.000,00 / €225.000,00 x 100% = 16,0%
Conclusie: De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit is goed; deze ligt duidelijk boven de discontovoet van 10%. Het project is financieel gezien aantrekkelijk.
-
Berekent de contante waarde van:
Alle verwachte cashflows - oorspronkelijke investeringsbedraf (CF0)
Als rentevoet voor het disconteren van de cashflows wordt de vermogenskostenvoet van de onderneming gebruikt.
De vermogenskostenvoet is de rente waartegen de ondernming extra vreemd vermogen kan aantrekken.
-
Wanneer de
NCW > 0
is hetp roject financieel gezien aanvaardbaar -
Voordelen:
- De netto-contante-waardemethode houdt rekening met alle cashflows gedurende het investeringsproject.
- De methode houdt rekening met tijdvoorkeur van geld door het contant maken van de cashflows.
-
Nadelen:
- Deze methode meet niet de werkelijke rentabiliteit van een investeringsproject maar toetst of het project minimaal voldoet aan de vooraf vastgestelde discontovoet.
Een project kent een investering (op t = 0) van € 250.000.
Afschrijving is lineair in vijf jaar. Restwaarde € 50.000.
Op t = 0 tevens een investering in werkkapitaal € 75.000. Deze vallen vrij aan het einde van het vijfde jaar.
Het verloop van de (extra operationele) cashflow in de komende vijf jaar wordt als volgt ingeschat:
Jaar 1 € 20.000,00
Jaar 2 € 50.000,00
Jaar 3 €100.000,00
Jaar 4 €160.000,00
Jaar 5 € 50.000,00
De discontovoet is 10% op jaarbasis.
Berekening van NCW bij een discontovoet van 10%
Cashflow Contante waarde
-----------------------------------------------------
Jaar 1 € 20.000,00 / (1,10)^1 € 18.181,82
Jaar 2 € 50.000,00 / (1.10)^2 € 41.322,31
Jaar 3 € 100.000,00 / (1.10)^3 € 75.131,48
Jaar 4 € 160.000,00 / (1.10)^4 € 109.282,15
Jaar 5 € 175.000,00 / (1.10)^5 € 108.661,23
P.S.: €175.000,00 = €50.000,00 + €50.000,00 + €75.000,00
-> In jaar 5 komt de RW van €50.000,00 en de investering in werkkapitaal er bij!
Subtotaal: €352.578,99
- totale investering tijdstip 0: €325.000,00
--------------------------------------------
= € 27.578,99
Conclusie: De NCW > 0; Het project is financieel aanvaardbaar
Verschillende scenario's (realistisch, optimistisch en pessimistisch)
- Passendheid: sluit de investering voldoende aan bij de ondernemingsstrategie en de ondernemingsdoelen?
- Haalbaar: is de investering haalbaar vanuit verschillende invalshoeken zoals financierbaarheid en organisatorische, economische, technische, sociale, juridische en duurzaamheidaspecten?
- Acceptabel: hoe groot zijn de risico's voor de onderneming als de investering niet het gewenste rendement gaat opbrengen?
RISICO'S -> Vermijden - overdragen / Verzekeren - beheersen
- Natuurlijke personen (die koopman zijn) *
- Venootschappen
- Naamloze vennootschap (NV)
- Besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (BVBA)
- Vennootschap onder firma (VOF) *
- Gewone commanditaire vennootschap (Com. V) *
- Commanditaire vennootschop op aandelen (Com. VA)
- Coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (CVBA)
- Coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid (CVOA)
- Economisch samenwerkingsverband
* enkel als ze meer dan 500.000 EUR omzet hebben op jaarbasis
- Relevantie: te veel of te weinig informatie
- Vergelijkbaarheid
- Periodiciteit
- Objectiviteit/waarheidsgetrouw beeld
- Duidelijkheid
- Volledigheid
Gouden financieringsregel (balans)
De duurzame activa en de constante kern van de vlottende activa (‘ijzeren’ voorraad en kerndebiteuren) worden bij voorkeur gefinancierd met permanent vermogen of lang vreemd vermogen.
- Financiering afgestemd op levensduur van duurzame activa.
- Kosten van lang vreemd vermogen zijn lager dan van kort vreemd vermogen.
De vlottende activa worden bij voorkeur gefinancierd met kort vreemd vermogen.
- Flexibele financiering afgestemd op wisselende omvang van de vlottende activa
- Kosten kort vreemd vermogen is weliswaar hoger dan lang vreemd vermogen, maar er wordt alleen gebruik gemaakt wanneer het nodig is.
RESULTAAT = TO - TK
Het vermogen om op korte termijn aan verplichtingen (schulden) te kunnen voldoen.
vlottende activa (VlA)
CR = --------------------------
kort vreemd vermogen (KVV)
VlA = voorraden
+ vorderingen op < 1 jaar
+ liquide middelen
KVV = financiele schulden
+ handelsschulden
Norm current ratio >= 1
vlottende activa (VlA) - voorraden
QR = ------------------------------------
kort vreemd vermogen (KVV)
Norm quick ratio >= 1 (strict)
Het verschil met de current ratio is dat de quick ratio alleen kijkt naar assets die 'snel' te liquideren zijn.
NWK = vlottende activa (VlA) - kort vreemd vermogen (KVV)
= eigen vermogen (EV) + vreemd vermogen op lange termijn (VVLT) - vaste activa (VA)
De doelgerichtheid waarmee vermogen aangewend kan worden.
omzet
voorraadrotatie (RV) = -------------
gemiddelde VR
handelsgoederen, grond- en hulpstoffen
= ---------------------------------------------------
(voorraden + (voorraden - voorraadwijzigingen)) / 2
365
aantal dagen voorraad (DV) = ---
RV
omzet (incl. BTW)
rotatie klantenkrediet (RK) = -----------------------------
gemiddelde handelsvorderingen
365
aantal dagen klantenkrediet (DKK) = ---
RK
aankopen (incl. BTW)
leveranciersrotatie (RL) = ------------------------
gemiddelde handelsschuld
365
aantal dagen leverancierskrediet (DLK) = ---
RL
Winstgevendheid van het vermogen.
Netto
netto bedrijfsresultaat
RO = ----------------------- * 100
omzet
netto bedrijfsresultaat = bedrijfswinst
Bruto
bruto bedrijfsresultaat
RO = ----------------------- * 100
omzet
netto bedrijfsresultaat = netto bedrijfswinst
+ afschrijvingen
+ waardevermindering
+ voorzieningen
Netto
nettowinst (-verlies)
REV = --------------------- * 100
eigen vermogen (EV)
nettowinst = winst van het boekjaar
Bruto
brutowinst (-verlies)
REV = --------------------- * 100
eigen vermogen (EV)
brutowinst = nettowinst + niet kaskosten
(= +- netto operationele cashflow)
Netto
winst (voor belastingen) + kosten van schulden
RTV = ---------------------------------------------- * 100
totale vermogen (TV)
Bruto
winst (voor belastingen) + kosten van schulden + niet kaskosten
RTV = --------------------------------------------------------------- * 100
totale vermogen (TV)
Het vermogen om op lange termijn aan verplichtingen (schulden) te kunnen voldoen.
eigen vermogen (EV)
solvabiliteit = --------------------
totale vermogen (TV)
kapitaal + reserves
= -------------------
totaal der passiva
Norm solvabiliteit >= 0,5
vreemd vermogen (VV)
debt ratio = --------------------
totale vermogen (TV)
Norm debt ratio < 0,5
netto cashflow
dekkingsratio = -------------------- * 100
vreemd vermogen (VV)
Welke waarde wordt door de onderneming gecreëerd?
bruto toegevoegde waarde = marktwaarde productie
- kosten van goederen/diensten
marktwaarde productie = omzet (incl. invloed indirecte belastingen & prijsverlagende subsidies)
+ productie in voorraad
+ geproduceerde vaste activa
+ andere opbrengsten zonder subsidie
netto toegevoegde waarde = bruto toegevoegde waarde + niet kaskosten
Toegevoegde waarde per werknemer / personeelskost per euro toegevoegde waarde
Toegevoegde waarde per euro omzet (indicator van integratie)
- Eigen vermogen
- Winst inhouding
- Afschrijvingsgelden
- Externe financiering eigen vermogen
- Vreemd vermogen LT
- Investeringskrediet
- Obligatielening
- Hypothecaire lening
- Financiële leasing
- Eigen vermogen
- Concept van permanente behoefte
- Vreemd vermogen KT
- Leverancierskrediet
- Kaskrediet
- Straight loan
- Disconto Krediet
- Factoring
- Traditionele bronnen
- Bank: korte en lange termijn
- Externe Financier/belegger
- Alternatieve bronnen
- Crowd funding
- Overheidsfondsen
- Subsidiëring
- Op aandeel gebaseerd (crowdfunding)
- Op lening gebaseerd (Crowdfinancing)
- Op beloning gebaseerd
- Op donatie gebaseerd
- veel vragers een veel aanbieders
- prijsnemer + hoeveelheidsaanpasser
- markt is volkomen doorzichtig/transparant
- markt is voor iedereen volledig toegankelijk
- homogeen product = geen kwaliteitsverschillen
- Monopolie
- één aanbieder en veel vragers
- nooit een onbeperkte economische machtspositie
- p stijgt = q daalt
- substitutiegoederen
- potentiële concurrenten
- overheid
- ondoorzichtige markt
- beperkte toetreding
- homogene producten
- Oligopolie
- enkele aanbieders en veel vragers
- homogeen en heterogeen oligopolie
- ondoorzichtige markt
- beperkte toetreding
- Monopolistische concurrentie
- veel aanbieders en vragers
- ondoorzichtige markt
- open markt
- heterogene producten
Wanneer | Waarom | |
---|---|---|
Minimumprijs | aanbodoverschot | beschermen producent |
Maximumprijs | vraagoverschot | beschermen consument |
verandering gevraagde hoeveelheid
EV = ---------------------------------
verandering gevraagde prijs
(Q - Q0) / Q
= ------------
(P - P0) / P
Q = huidige hoeveelheid
Q0 = initiele hoeveelheid
P = huidige prijs
P0 = initiele prijs
- |EV| = 1: unitair prijselastische vraag
- |EV| > 1: prijselastische vraag
- |EV| < 1: prijsinelastische vraag
- EV = -∞: volkomen elastische vraag
- EV = 0: volkomen inelastisch
prijselastische vraag | unitair prijselastische vraag | prijsinelastische vraag | |
---|---|---|---|
prijs stijgt | omzet daalt | omzet constant | omzet stijgt |
prijs daalt | omzet stijgt | omzet constant | omzet daalt |
verandering gevraagde hoeveelheid product X
EK = -------------------------------------------
verandering prijs product Y
- EK > 0: substitueerbare goederen
- EK < 0: complementaire goederen
- EK dicht bij 0: geen direct verband
verandering gevraagde hoeveelheid
EY = ---------------------------------
verandering inkomen
- EY > 1: inkomenselastische vraag
- EY < 1: inkomensinelastische vraag